Chamber orchestra

de Telegraaf, 25. January 2016
HAENCHEN OVERTUIGT OOK ALS KOORDIRIGENT

In ka­mer­mu­ziek­zaal Hertz van het Utrech­se Ti­voliVre­den­burg oog­de en klonk zijn sa­men­wer­king met het Ne­der­lands Ka­mer­koor ver­trouwd. Voor de pau­ze was het pro­gram­ma ge­wijd aan mo­tet­ten van Bach, waar­on­der Je­su, mei­ne Freu­de. Met boet­se­ren­de ge­ba­ren no­dig­de Haen­chen de 26 zan­gers uit tot een rijk ge­scha­keer­de voor­dracht. Het was echt een mu­zi­ka­le re­de­voe­ring, met dui­de­lij­ke pun­ten, kom­ma’s, vraa­gen uit­roep­te­kens.

Ex­pres­sief en ge­con­cen­treerd wijd­den de mu­si­ci zich ver­vol­gens aan Má­trai ké­pek , een koor­werk dat Zol­tán Kodá­ly in 1952 ba- see­r­de op Hon­gaar­se volks­lie­de­ren. Het veel­zij­di­ge pro­gram­ma be­sloot met de Lie­be­s­lie­der-Wal­zer opus 52 van Brahms, sier­lijk van lijn en zoet van wel­ving. Van oor­sprong is dit geen koor­mu­ziek, Brahms dacht aan vier so­lo­stem­men in de huis­ka­mer. Haen­chen en de zan­gers wis­ten de in­tie­me sfeer knap te be­hou­den, met steun van een be­koor­lij­ke be­ge­lei­ding door het pi­a­no­duo Wy­ne­ke Jor­dans en Leo van Doe­se­laar.
Thiemo Wind
Ganze Rezension