Opern

www.audio-muziek.nl, 02. September 2004
(...) demonstrierte das aufmerksame Spiel der Niederländischen Philharmonie vom ersten Takt an, daß Haenchen zu den seltenen Dirigenten gehört, die jedem Teil von Wagners "Ring" einen eigenen Klang geben können. Der Unterschied mit der Walküre vor einigen Monaten war in jedem Fall auffallend. Hörten wir da - noch mehr als früher- daß große Emotionen die Triebkraft der Musik waren, hier machte Haenchen - in Zusammenarbeit mit Regisseur Pierre Audi - die ersten beiden Akte zu einer Schilderung von menschlichen Unvollkommenheiten. Flüssige Tempi, durchsichtiges Orchesterspiel und beinahe spielerische Phrasierungen gaben den Szenen mit Mime den relativierenden Unterton eines französischen Lustspiels, machten aber auch den jungen Siegfried zu einer akzeptablen Person an Stelle zu einem "dummen Helden" worin er manchmal versandet. Die Naturschilderungen waren dabei von bezaubernder Schönheit und schlugen eine Brücke zum dritten Akt, wo die phänomenal aufgebaute Szene von wotan und Erda zu einem absoluten Höhepunkt wurde.
Es war wieder diese vollendete Harmonie zwischen musikalischen und szenischer Formgebung.

Paul Korenhof

Siegfried in een nieuw licht

Parallel aan de herleving van Wagners Siegfried door De Nederlandse Opera, met Hartmut Haenchen en het Nederlands Philharmonisch Orkest letterlijk en figuurlijk in een centrale positie, publiceerde Luister een interview met Yakov Kreizberg, de nieuwe 'chef'' van het NedPhO. Die verklaarde daarin (de eerste zin!) dat hij 'het niveau van het orkest naar een hoger niveau wil tillen' (op zich al een leuke formulering), maar hij vergat erbij te zeggen wanneer we daar iets van gaan merken. Tot nu toe heb ik Kreizberg vijf keer meegemaakt en eerlijk is eerlijk: Tsjaikovski's Jolanta in Het Muziektheater beloofde veel. Daarna woonde ik vier concerten bij, maar van drie ervan weet ik niet eens meer wat er gespeeld werd, terwijl de vierde, een concertante uitvoering van Carmen, zowel door de on-Franse verklanking als door de merkwaardige coupures niet getuigde van veel affiniteit met Bizets meesterwerk. Natuurlijk mag Kreizberg zich als chefdirigent een doel stellen, maar als je bovenstaand citaat leest op de dag waarop zijn voorganger met datzelfde NedPhO een Siegfried realiseert, waarvoor menig orkest - inclusief dat van de Bayreuther Festspiele - in het stof moet buigen, dan vraag je je toch af: 'Waarover heeft u het eigenlijk, meneer Kreizberg? Zou het niet aardig zijn eerst zelf het niveau van Haenchen te bereiken en dan pas een blik op de top van de Olympos te werpen?'

Om een lang verhaal kort te maken: de première van Wagners Siegfried was weer een evenement dat in bijna alle opzichten uitsteeg boven eerdere voorstellingen van deze zelfde productie. Om te beginnen muzikaal. Waar het Rotterdams Philharmonisch Orkest indertijd nog enigszins neigde naar een traditionele, romantisch-zinderende Wagner-klank, demonstreerde het alerte spel van het Nederlandsch Philharmonisch Orkest vanaf de eerste maten, dat Haenchen behoort tot de zeldzame dirigenten die ieder deel van Wagners Ring een eigen 'klank' kunnen geven. Het verschil met de Walküre van enkele maanden geleden was in ieder geval opvallend. Hoorden we daar - nog meer dan voorheen - dat grote emoties de drijfveren van de muziek waren, hier maakte Haenchen - in samenwerking met regisseur Pierre Audi -  de eerste twee bedrijven tot een schildering van menselijke onvolkomenheden. Vlotte tempi, doorzichtig orkestspel en bijna speelse fraseringen gaven de scènes met Mime de relativerende ondertoon van een Frans blijspel, maar maakten ook de jonge Siegfried tot een acceptabel personage in plaats van de 'domme held' waarin hij nog al te vaak verzandt. De natuurschilderingen waren daarbij van een betoverende schoonheid en sloegen een brug naar de derde akte, waarin die fenomenaal opgebouwde scène van Wotan en Erda uitgroeide tot een absoluut hoogtepunt van de voorstelling. En weer was er die volmaakte harmonie tussen de muzikale en de scenische vormgeving, waarbij de regie van Audi bij deze herneming nog verder verwijderd was van uiterlijk effect en nog meer op details berustte dan voorheen.

De grote kracht van de voorstelling bleek verder onder meer uit het feit, dat zelfs solisten die vocaal niet helemaal het algemene niveau haalden, toch wonderwel bijdroegen aan het welslagen van het geheel. Zo vormde de droge korrelige bas van Günter von Kannen zuiver muzikaal geen vooruitgang op het metalige venijn van Henk Smit, maar de zorg waarmee Haenchen en Audi hem in het totaal hadden opgenomen, maakt dat ik Von Kannen nu op mijn netvlies heb staan, en niet meer zijn voorganger. Er waren echter ook enkele 'nieuwkomers', die door hun eigen inbreng de voorstelling een trede hoger brachten. Als een knaap van achttien jaar oogt de Deen Stig Andersen evenmin als indertijd Heinz Kruse, maar met een schijn van boerse onbeholpenheid wist hij het jongensachtige karakter beter te treffen en bovendien maakte hij de titelrol ook vocaal geloofwaardiger. Zijn Brünnhilde was nu de sopraan Linda Watson, voor een schone slaapster misschien wat flink uit de kluiten gewassen, maar na een aarzelend begin bleek zij wederom een zangeres die doet uitzien naar haar aandeel in Götterdämmerung. De Wanderer was Albert Dohmen, hier zo mogelijk met nog meer autoriteit aanwezig dan in Die Walküre en bovendien een zanger die met zijn heldere, bijna jeugdige timbre Wagners teksten het volle pond wist te geven. Zo´n Wotan-Erda-scène  als hij samen met Anne Gjevang neerzette, is moeilijk te vergeten of te overtreffen. Hetzelfde geldt trouwens voor de met onwereldse virtuositeit gespeelde èn gezongen Mime van Graham Clark. Het wachten is daarom op de complete Ring, om het allemaal nog een keertje mee te maken.

Paul Korenhof