Opern

Het Parool, 14. Mai 1990
Een weergaloze Salome

Een orkestbak vol scheurende en verschroeiende klanken, een sopraan met de snijdende klank van een cirkelzaag en de in al z'n eenvoud wellicht mooiste enscenering uit de geschiedenis van Het Muziektheater: de reprise van Strauss’ "Salome" was weer net zo'n overrompelende theatrale ervaring als de eerste keer. Met een Nederlands Philharmonisch Orkest in ongehoord goede vorm, dat het orkest van die veelbejubelde opera van Brussel eens te meer deed verbleken tot een armzalig provinciestrijkje. (...) Haenchen ging te werk met de omzichtigheid van een sluipmoordenaar. De muziek had aanvankelijk iets volstrekt onwerkelijks: een akoestisch spookbeeld van een klanklichaam in staat van ontbinding. Veel sluimerende waanzin (...) Haenchen slaagt er wonderwel in, parallel aan het dramatisch verloop een soort muzikale spanningsboog te creeren, de gevoelsintensiteiten zo te doseren dat er een soort symfonisch evenwicht ontstaat. Als een langzaam werkend gif drukt de collectieve gekte een steeds sterker stempel op de muziek, die de rede smoort in een draaikolk van gillende strijkers en epileptisch koper. in Salome's monoloog, een nihilistische variant op de conventionele 'Liebestod', wordt een toestand van volledige ontheemding bereikt, een muzikale ’coma vigil’. Weergaloos gedaan. (...)


Eine unvergleichliche Salome

(...) Mit einem Nederlands Philharmonisch Orkest in unerhört guter Form, daß das Orchester der vielbejubelten Oper von Brüssel einmal mehr zu einer armseligen Provinz-Kapelle verblaßt. (...) Haenchen ging zu Werke mit der Umsichtigkeit eines Meuchelmörders. Die Musik hat anfangs etwas vollständig Unwirkliches: ein klangliches Spukbild eines Klangkörpers in der Auflösung. Viel schlummernder Wahnsinn (...) Haenchen ist wunderbar erfolgreich parallel zum dramatischen Verlauf einen musikalischen Spannungsbogen zu kreieren, die Gefühlsintensitäten so zu dosieren, daß eine Art sinfonisches Gleichgewicht zur Bühne entsteht. Wie ein langsam wirkendes Gift drückt der kollektive Wahnsinn einen stets stärkeren Stempel auf die Musik, die die Vernunft in einem Strudel von schreienden Streichern und epileptischen Bläsern erstickt. In Salomes Monolog, eine nihilistische Variante des konventionellen Liebestod, wird ein zustand von vollständiger Enthemmung erreicht, ein musikalisch ’waches Komma’. Unvergleichlich gemacht.

Bas van Putten