Opern

de Volkskrant, 02. Dezember 2002
'De Titus kún je niet kapot krijgen'

AMSTERDAM - De Duitse componist Manfred Trojahn maakte op verzoek van de Nederlandse opera nieuwe muziek bij recitatieven van Mozarts La clemenza di Tito. 'Tegenwoordig vinden we dat alles maar zo moet blijven als het is, alleen na een oorlog mag je eens iets nieuws doen.'

Componist Manfred Trojahn zit er tevreden bij, op zijn fauteuil in het Muziektheater. Hij heeft net voor het eerst zijn muziek gehoord op een repetitie met zangers én orkest. De balans blijkt goed te zijn, ondanks de plek waar de musici zitten: niet in de bak, maar op de bühne.

Tja, wat doe je verder als componist bij een operarepetitie? 'Vriendelijk glimlachen en de zangers geruststellen', zegt Trojahn (1949), de Duitser die twee jaar geleden van de Nederlandse Opera de opdracht kreeg nieuwe muziek te schrijven bij 'secco'-recitatieven van Mozarts La clemenza di Tito, waarvan vanavond in Amsterdam een nieuwe productie in première gaat.

Dirigent Hartmut Haenchen was zoals zovelen van mening dat de oorspronkelijke recitatieven, waarschijnlijk gecomponeerd door Mozarts leerling Süssmayr, onderdeden voor de rest van de opera. Een beetje schematisch waren ze, met weinig dramatisch gehalte. De operacomponist en dirigent Trojahn, die bovendien de Italiaanse taal machtig is, was de aangewezen persoon om Süssmayr te verbeteren.

La clemenza di Tito was een haastklus die Mozart een paar maanden voor zijn dood aannam toen hij probeerde zijn Requiem te voltooien. De Habsburgse keizer Leopold II bestelde voor zijn kroning tot koning van Bohemen een opera. Uitgaand van een aantal aria's die hij al had gecomponeerd leverde Mozart La clemenza di Tito, over een complot tegen een Romeinse keizer, in vier weken.

Trojahn deed over zijn aandeel ruim een half jaar. Een stuk langer, ja, 'maar Mozart kon zich uitdrukken in een heersende muzikale omgangstaal - die hebben we tegenwoordig niet meer.' Het zijn geen recitatieven in Mozarts stijl geworden, maar dat was ook niet de opdracht. Sterker nog: 'Ik heb geen recitatieven gecomponeerd, maar recitatiefteksten op muziek gezet; dat is heel wat anders.' Hij heeft zich ook niet gehouden aan de traditionele 'secco'-begeleiding door een basso continuo van twee of drie instrumenten, maar het hele orkest ingezet.

En verder was het een kwestie van gesprekken op muziek zetten. Voor die 'conversatietechniek' ging de als neo-romanticus bekend staande Trojahn te rade bij operacomponisten als Strauss, Henze en Berg. Maar vooral heeft hij 'realistisch' willen componeren, met meer aandacht voor de emotie van de personages dan in de rest van de opera, die eigenlijk heel formeel is.

'Wat ik heb geschreven is tamelijk donker,' zegt Trojahn, 'de teksten waar het om ging zijn nogal abgründig van expressie, en de personages niet bijzonder sympathiek. Zo'n Vitellia, die aanzet tot het complot, of de prefect Publio - je vraagt je af waar die nog meer toe in staat zijn.'

De recitatieven zijn ontegenzeggelijk van deze tijd, wat hier en daar opvallende breukvlakken tussen Mozart en Trojahn oplevert, maar de componist maakt zich geen zorgen: 'Je kunt schrijven wat je wil, de Titus kun je toch niet kapot krijgen. Vergelijk het met een Romaanse kerk in Italië: daar zitten altijd barokke elementen in, of een vloer uit de Renaissance. Tegenwoordig vinden we dat alles maar zo moet blijven als het is, alleen na een oorlog mag je eens iets nieuws doen.'

Bij de Nederlandse Opera hebben ze heel positief gereageerd, vindt Trojahn. Of eigenlijk heeft Haenchen helemaal niets gezegd, maar 'Tucholsky heeft eens geschreven waar je je aan moet houden als je een kunstenaar een opdracht geeft: geef hem tijd, geld en iets te eten, maar voor alles: laat hem met rust.'

Jaco Mijnheer