Opern

www.cultureelpersbureau.nl, 20. November 2013
Unvergleichlich
Vergeet de uren die vooraf gingen, denk niet aan de twee uren die nog volgen. Dit is het moment. Het Nibelungenhaat-motief en het Hagen-motief klinken, maar vervormd. Ze botsen. Ze kunnen het niet eens worden, We horen iets vaags triomfantelijks, maar tegelijkertijd dreiging.
“Slaap je Hagen, mijn zoon?” zingt Alberich.
Vergeet de lange weg die de ring heeft afgelegd, vergeet hoe die straks door de Reindochters uit de vlammen verworven wordt. In dit moment komt alles samen.
Droomt Hagen? Is Alberich werkelijk daar?
Vast staat dat Hagen in deze scène definitief komt tot een dodelijk verbond met Gunther en Brünhilde om Siegfried te doden. Goed, in de derde akte moet dat alles nog gebeuren, maar op dit moment gebeurt waar Wotan al vanaf het einde van Das Rheingold op zit te wachten: de ondergang van de goden.
Voltooid. Dat eeuwige werk.
Een geniale vondst derhalve van regisseur Pierre Audi om de vuureffecten niet te bewaren tot de slotscène waarin sprake is van brandstapels, vuur dat tot in de hemel reikt en een rivier die buiten haar oevers treedt. Nee, wanneer aan het einde van deze tweede akte Brünnhilde, Hagen en Gunther besluiten dat Siegfried dood moet, dan zien we het vuur, kort, maar hevig.
Deze tweede akte is in Audi’s regie het beste van de hele Ring.
In een imposant decor, dat in wezen toch gewoon een eenheidsdecor is, weet hij alle scènes meesterlijk een eigen vorm te geven. Van duister (Hagen en Alberich), naar indrukwekkend (Hagen met de mannen – een koor zo zien opduiken als hier maak je waarschijnlijk nooit meer mee), via een prachtige personenregie waarbij vooral dandy Gunther (Alejandro Marco-Buhrmester) en de wereldvreemde Gutrune (prachtrol van Astrid Weber) alle aandacht opeisen. naar een duister slot vol vlammen.
Dankzij de imposante decors van architect George Tsypin komen de zangers zo dichtbij het publiek dat ook zonder binocle elke gezichtsuitdrukking te zien is, het zweet van Hagen bijna voelbaar en meer dan in welke enscenering ook het drama tastbaar wordt.
Dirigent Hartmut Haenchen kiest daarbij voor een moordend tempo – precies wat Wagner zelf ook wilde, maar daar zelf al over moest ruziën en na zijn dood werd de Ring steeds langzamer in steeds grotere zalen uitgevoerd, resulterend in monsterlijke producties als in New York. Bij Haenchen dus ook geen moment van stilte in slot, waarin het Siegfried-motief en het verlossingsmotief letterlijk botsen.
Stephen Gould (Siegfried) en Catherine Foster (Brünnhilde) steken in grootste vorm, maar het is ‘megabas’ Kurt Rydl die wederom deze Götterdämmerung tot de zijne maakt. Een betere Hagen is simpelweg niet denkbaar.
Volgend jaar volgt nog de complete Ring, waarna de Amsterdamse Ring definitief geschiedenis zal zijn. Een goedgedocumenteerde geschiedenis, dat wel, want er bestaan dvd’s van de eerste integrale uitvoering en cd’s van de tweede, maar de decors worden niet nog langer opgeslagen – een van de meest tijdloze Ring-enscenering verdwijnt in de vuilverbranding.
En samen met de decors van de Ring van de Nationale Reisopera, als daar niet snel een koper voor gevonden wordt.
Hoewel die veertien uur opera aan het eind vooral een nieuwe, andere en wellicht betere wereld beloven, ligt het slotakkoord van Wagners tetralogie een vol akkoord lager dan dat aan het begin.
Een neerwaartse spiraal, vol vernietiging.
Maar dan is daar weer Wagner zelf, na de allereerste Ring. “Maak iets nieuws kinderen!”
Henri Dorst