Sinfoniekonzerte

de Volkskrant, 11. September 2002
Haenchen zwaait af met Mahler

Het is volbracht. Zestien jaar nadat hij voor het eerst oog in oog stond met een onwennig fusiegezelschap, heeft Hartmut Haenchen met twee zwiepende uitvoeringen van Mahlers Achtste symfonie vaarwel gezegd als chef van het Nederlands Philharmonisch Orkest (NedPhO).

(...) In zijn hoedanigheid als eerste gastdirigent van De Nederlandse Opera treft Haenchen in december en april vertrouwde NedPhO gezichten aan in de orkestbak. In maart dirigeert hij zijn oude orkest in de Negende van Bruckner. En kort daarop treedt de combinatie aan tijdens de Dresdner Musikfestspiele, waarvan Haenchen intendant is.

Zet de dirigent achter zijn Amsterdamse peirode een soepele puntkomma, met een vette punt voltooide hij wel degelijk zijn Mahlercyclus. De Achtste symfonie, waarin Mahler met grote koren, veel solisten en een opgepompt orkest koortsachtig getuigt van liefde en naastenliefde, bleek zeer aan Haenchen besteed.

Het meest lucide ijlde het orkest. Scherp gestoken en Mahleriaans snaterend naderde het de grens van geniale gekte. Dat heeft Haenchen in die zestien jaar toch maar mooi bereikt: een NedPhO dat op z'n beste momenten voor de duvel niet bang hoeft te zijn.

De koormassa's, uit Oekraïne, Dresden en Breda, overschreden een enkele keer de brulgrens, maar verbluftenop andere momenten met zacht stamelen en inwendige jubel. Van de acht zangsolisten was alleen tenor Glenn Winslade (Doctor Marianus) niet bij machte om de verlangde decibellen te omzwachtelen met nuance. De sopraanstemmen van Rita Cullis (Magna Peccatrix) en Angela Maria Blasi (Una Poenitentium) straalden helder.

Guido van Oorschot

Es ist vollbracht. Sechszehn Jahre nach dem er erstmals Auge in Auge mit dem Orchester stand, welches aus einer unglücklichen Fusion hervorgegangen ist, hat Hartmut Haenchen mit zwei aufsehenerregenden Aufführungen von Mahlers Achter sich als Chefdirigent der Niederländischen Philharmonie verabschiedet (...) Die Achte Sinfonie, in der Mahler mit großen Chören, viel Solisten und einem ausgeweiteten Orchester fieberhaft von Liebe und Nächstenliebe spricht, schien ganz Haenchens Sache zu sein. Das Orchester spielte lichtvoll. Scharf gestochen und ganz im Stil von Mahler häherte sich das ganze der Grenze von genialem Wahnsinn. Das hat Haenchen doch in Sechszehn Jahren wunderbar erreicht: Ein NedPhO, welches sich in seinen besten Momenten auch nicht vor dem Teufel fürchten muß.

Guido van Oorschot