Interview index (all)

09. December 2015 · Nederlands Kamerkorr Magazine

Dat ik nu naar het Nederlands Kamerkoor kom, is absoluut een uitzondering. Ik vind het vreselijk opwindend.

Interview mit Guido van Oorschot

Hartmut Haenchen


Dirigent

Hartmut Haenchen begon zijn muzikale loopbaan als koorknaap in Dresden. In

januari opent hij met het Nederlands Kamerkoor de nieuwe serie Big to Basics. Het wordt zijn eerste

a-capellaprogramma in 45 jaar.

 

Koormuziek is niet het eerste waaraan je denkt

bij de naam Hartmut Haenchen. Natuurlijk, de voormalige chef van het Nederlands

Philharmonisch Orkest heeft koorstormen bedwongen, neem alleen al het geweld

van Mahlers Achtste symfonie. Vanuit de

orkestbak van De Nationale Opera zag hij treur- en juichkoren aan zich

voorbijtrekken. Maar mes op de keel: wanneer heeft Hartmut Haenchen zich voor

het laatst gewaagd aan een volledig a-capellaprogramma? De dirigent denkt niet

lang na. 'In 1970. Dat ik nu naar het Nederlands Kamerkoor kom, is absoluut een

uitzondering. Ik vind het vreselijk opwindend.'

 

Big to Basics heet de nieuwe serie waarvan Haenchen (72) in januari het spits af

bijt. Grote symfonische dirigenten, buigen zich over Europa's muzikale

fundament: de meerstemmige vocale muziek. Haenchens hoge dunk van het Nederlands

Kamerkoor ('internationaal toonaangevend') spat van het programma. Zie de

stembanden op één avond maar eens te plooien voor Bachmotetten, liefdesliedjes

van Brahms en de reisimpressies vanuit het Hongaarse Mátragebergte die Zoltán

Kodály heeft neergelegd in zijn vijfdelige koorstuk Mátrai Képek.

 

De concertreeks betekent bovendien Haenchens terugkeer

bij het Nederlands Kamerkoor. Vooral in de jaren '90 heeft hij de zangers

gedirigeerd in combinatieprogramma's met het Nederlands Kamerorkest. 'We hebben

zelfs a cappella-koorwerk van Alphons Diepenbrock op cd gezet, zoals het prachtige Wanderers Nachtlied.'

Dresdner

Kreuzchor

 

Bij koormuziek gaan Haenchens gedachten onvermijdelijk

terug naar zijn beginjaren als dirigent. Als 23-jarige Oost-Duitser vond hij zijn

eerste baan aan de Robert-Franz-Singakademie in Halle. Maar vooral betekent koorzang

een duik in Haenchens jeugd. In Dresden, zijn geboortestad, deed hij op 17 juni

1953 toelatingsexamen bij het befaamde Kreuzchor. Hoe hij die datum zo precies weet?

'Op die dag vielen in Dresden achttien doden', vertelt Haenchen. 'DDR-burgers kwamen

voor het eerst in opstand tegen de communistische dictatuur en Russische tanks stelden

orde op zaken. Ik zag hoe ze mensen doodreden, dat beeld staat al heel mijn

leven op mijn netvlies.'

 

Op het internaat van het Kreuzchor sliep Haenchen

met 80 jongens op één zaal. Elke zaterdagavond zongen ze in de kerk een

muzikale vesper, 's zondags traden ze aan in de liturgie. Op z'n 14de liet Haenchen,

de koorknaap die was geboren in een niet-gelovig nest, zich dopen. 'Het

Kreuzchor heeft niet alleen in muzikaal opzicht mijn leven gevormd. Er werkten

fantastische mensen bij wie je met al je vragen terecht kon. Natuurlijk botste

het Bijbelwoord met de communistische doctrine. Dat maakte onze zangvreugde

alleen maar groter. Typisch DDR: je protesteerde op een manier die net niet kon

worden verboden.'

 

Eén componist leerde Haenchen tot in elke vezel

kennen: Heinrich Schütz. Zijn kerkmuziek drukte een stempel op 17de-eeuws Dresden,

zoals die van Bach een eeuw later zou doen op Leipzig. Haenchen, de soloalt,

zong repertoire als de Kleine Geistliche

Konzerte. De muziek van Schütz zette hem vroeg op het spoor van de

historische uitvoeringspraktijk. 'Ik had toen al het gevoel dat in onze interpretatie

iets niet klopte. In mijn schaarse vrije tijd zat ik ijverig manuscripten te

kopiëren in de Landesbibliothek.'

 

Hedendaagse muziek was de andere poot van het

Kreuzchorrepertoire. Haenchen werkte mee aan premières van beroemde koorcomponisten

als Willy Burkhard en Ernst Pepping. 'Natuurlijk zongen we ook veel werk van onze

eigen dirigent, Rudolf Mauersberger. En Hugo Distler kwam voorbij, van a tot z.'

 

Biedermeiergezwijmel

 

Liefde vormt de rode draad in Haenchens

programma bij het Nederlands Kamerkoor. Liefde voor de natuur klinkt door in

vijf stukken die Zoltán Kodály in 1931 bundelde onder de titel Mátrai Képek. Kodály deed de impressies op

in het Hongaarse Mátragebergte, dat hij net als Béla Bartók afstruinde op volksmuziek.

De koorklank wordt daarom enigszins 'grob

gehauen', belooft Hartmut Haenchen.

 

Van aardse liefde zingt Johannes Brahms in de Liebesliederwalzer. De achttien korte

stukken met pianobegeleiding kunnen in het nuchtere Nederland leiden tot geklaag

over biedermeiergezwijmel. Haenchen kent het vooroordeel, maar trekt zich er niets

van aan. 'In Duitsland zijn de Liebesliederwalzer

standaardrepertoire. De miniaturen zijn lastig te karakteriseren. Om alle

nuance erin te krijgen, gaan we hard werken op articulatie en kleur.'

 

Hij vermoedt trouwens dat de stukkeneen rol hebben gespeeld in de veelbesproken

relatie van Brahms met Clara Schumann. Hielden ze de Liebe platonisch, terwijl componist Robert in een inrichting zat? Hartmut

Haenchen heeft z'n bedenkingen. 'Leg een foto van Clara's jongste zoon Felix leg

naast een jeugdfoto van Brahms, en de twijfel over het vaderschap is meer dan

groot.'

 

Vibreren

in Bach

 

Bach staat in het programma garant voor de

hemelse liefde. Zoals Haenchen zich als puber verdiepte in de

uitvoeringspraktijk van Schütz, stortte hij zich later even gründlich op Bach. En eerlijk gezegd:

'Ik kwam vaak tot andere conclusies dan zogenoemde specialisten.' Neem de

toonhoogte waarop de Bachmotetten meestal worden gezongen. Barokspecialisten kiezen

een stemtoon a' van 415 hertz, een halve toon lager dan de 440 hertz die tegenwoordig

gebruikelijk is.

 

Na spitwerk komt Hartmut Haenchen nóg een

halve toon hoger uit: de stemtoon van Bachs orgel in de Thomaskerk in Leipzig. Hij

legt uit: 'Er bestaat een handschrift van de basso-continuobegeleiding bij de

motetten. Die partij is niet naar beneden getransponeerd, zoals steevast het geval

is bij de cantates. Ik leid eruit af dat de motetten een toon hoger werden gezongen

dan we tegenwoordig horen. Om de stembanden van het Kamerkoor niet te forceren,

kies ik trouwens een middenweg. Ik laat Jesu,

meine Freude en Lobet den Herrn, alle

Heiden zingen op 440 hertz.'

 

Ook Haenchens visie op vibrato zal stof doen

opwaaien in authentieke Bachkringen. Wat dat betreft, zegt de dirigent, leeft

de wereld in één groot misverstand. 'Tegenwoordig gaan we ervan uit dat een jongenskoor

niet vibreert. Ik heb onderzoek gedaan en wat blijkt: in de 17de en 18de eeuw

namen cantors de koorknapen juist aan op grond van een goed vibrato.' Gaat dus ook

het Nederlands Kamerkoor vibreren in Bach? 'Reken maar!', lacht Hartmut

Haenchen.

Guido

van Oorschot