Zijn Nederlands is nog steeds vloeiend, alsof hij nooit is weggeweest. Vanaf 1986 drukte Hartmut Haenchen zijn stempel op het Nederlandse muziekleven als chef-dirigent van De Nederlandse Opera (tot 1999) en van de combinatie Nederlands Philharmonisch Orkest en Nederlands Kamerorkest (tot 2002). Hij heeft berekend dat hij de afgelopen
dertig jaar 575 operavoorstellingen in Amsterdam leidde en dat hij daarnaastalleen alzo’n 750 symfonische concerten voor zijn rekening nam in het Concertgebouw. Deze maand dirigeert Haenchen voor het eerst sinds 1970 een volledig koorprogramma zonder orkest. Waarom gaat hij na zo’n lange tijd weer deze uitdaging aan? “Ik wilde
graag één keer in mijn leven a cappella repertoire met een uitstekend koor
uitvoeren”, zegt hij per telefoon vanuit zijn woonplaats Dresden. “In projecten
met koor en orkest heb ik wel vaker met het Nederlands Kamerkoor gewerkt. We programmeerden soms puur vocale werken tussendoor, zoals de Goethe-koren van Diepenbrock die ik met hen heb opgenomen. Ik ben blij dat ze mij nu de kans bieden een heel koorconcert te dirigeren.”Voor Haenchen stond meteen vast dat enkele motetten van Bach voor deze bijzondere gelegenheid op de lessenaars zouden prijken. Hij zong geregeld deze meesterwerken in het Kreuzchor, het beroemde jongens- en mannenkoor uit Dresden waar hij bovendien vanaf zijn dertiende zijn eerste schreden op het dirigentenpadzette.“Lobet den Herrn berust op slechts één idee: het is van begin tot eind één grote jubelzang. Jesu, meine Freude daarentegen is vol contrasten, met een keur aan stijlen en technieken die bij mij associaties oproepen met een a cappella oratorium. In sommige delen gebruik ik solostemmen om deze oratorium-achtige vorm in klank duidelijk te maken.”Bij Bachs religieuze muziek denken veel Nederlandse liefhebbers aan de wijdvertakte passietraditie in kerkelijk verband. Anderen hebben als referentiekader de interpretaties van boegbeelden uit de historische uitvoeringspraktijk zoals Ton Koopman, Gustav Leonhardt, Jos van Veldhoven of zelfs Nikolaus Harnoncourt. Haenchen onderkent al deze invloeden, maar trekt zijn eigen plan. “Toen ik de Johannes-Passion in Amsterdam dirigeerde, kreeg ik slechte recensies omdat ik in de koralen met de tekst en de adem meeging en soms over fermate’s heen zong. Men is dat in Nederland niet gewend. Maar Bach wilde een muzikale preek componeren, dus ik móet van de tekst uitgaan.”
In Dresden groeide koorknaap Haenchen op binnen wat hij de ‘Sächsische Choraltradition’ noemt. Dit houdt in dat elke koraalregel en zelfs elk woord een eigen muzikaal gewicht krijgt vanuit de betekenis van de tekst. Hij benadrukt dat organisten van Lutherse kerken er nu net als vroeger in bedreven zijn om door middel van dynamiek en registratie al deze klankverschillen te benadrukken. In de loop van
zijn dirigentencarrière heeft Haenchen zich systematisch verdiept in de
historische bronnen en andere achtergrondinformatie die de weg naar een
verantwoorde interpretatie kunnen wijzen. Zo pleit hij op basis van
zeventiende-eeuwse traktaten voor een herwaardering van het vibrato in de
barokmuziek. De talrijke teksten die hij over de uitvoeringspraktijk schreef,
zijn eind 2013 gebundeld in het tweedelige boek Werktreue und Interpretation. Als overkoepelend thema voor zijn optredens met het Nederlands Kamerkoor had Haenchen ‘Hemelse en aardse liefde’ in gedachte. Dat is het ook geworden, na overleg over en weer tussen dirigent en koor. “Ik houd van thematische verbindingen binnen een programma. Zo hebben we nu een werk van Brahms, die zoals bekend de muziek van Bach grondig kende. De Liebesliederwalzer zijn wel een beetje Biedermeier, maar komen uit een spannende tijd waarin de burgerlijke koormuziek sterk in opkomst was.” In Mátrai képek [Beelden uit het Mátra-gebergte, MK] bezingt Kodály de liefde voor de natuur. De verwijzingen naar de Hongaarse volksmuziek vormen de connectie tussen Kodály en Brahms. Ik zie bovendien een thematisch verband met de hele schepping van God waar Bach het over heeft. We moeten daarbij altijd de naastenliefde koesteren, anders weten we maar al te goed wat de gevolgen zijn.” Sinds 2014 toert
Haenchen door Europa en Japan met zijn project “War & Peace”, een reels
concerten waarin hij de aandacht vestigt op de diepe wonden die de oorlog
veroorzaakt. Zo keert hij in mei terug naar het Concertgebouw om de iconische
Achtste Symfonie van Sjostakovitsj met het Nederlands Philharmonisch Orkest te
dirigeren.Haenchen is blij om de komende tijd weer eens in Nederland te musiceren. Hij toont zich enthousiast over de akoestiek van de Grote Zaal: “Ik zeg altijd dat het Concertgebouw met de bezetting meegroeit. Je kunt er met een klavecimbel solo spelen en het werkt. Je kunt er met het gigantische orkest van Strauss’ Alpensinfonie spelen en het werkt ook.” Michel Khalifa