Interview index (all)

14. January 2017 · www.opusklassiek.nl

Hoe Audi en Haenchen elkaar de Ring aan de vinger schoven

von © Franz Straatman und Paul Korenhof: In deze aflevering aandacht het hoogtepunt in de niet altijd harmonische samenwerking tussen Pierre Audi en dirigent Hartmut Haenchen

‘Als een diabolische jojo beweegt het huidige seizoen van De

Nederlandse Opera op en neer tussen verbijsterende, interessante en

opzienbarende hoogtepunten en alsmaar grotere ellende,' schreef het

NRC-Handelsblad kernachtig in januari 1991 naar aanleiding van de

rampzalige productie van Berlioz' Benvenuto Cellini. De

Volkskrant kopte zelfs: 'Malvenuto Cellini'. De negatieve pers betrof

vooral de scenische uitwerking van regisseur Tim Albery, maar ook het

orkestrale aandeel onder leiding van Peter Hirsch lokte misprijzing uit.

Hoogst ongebruikelijk was het dat de aanvoerders van de

verschillende instrumentengroepen uit het Nederlands Philharmonisch

Orkest in een brief aan de leiding van DNO onomwonden stelden niet meer

met deze dirigent te willen werken. DNO gaf er gehoor aan. In de kort

daarna verschenen seizoensbrochure 1991-92 stond de naam van de

betreffende dirigent voor de nieuwe productie van Fidelio niet ingevuld. Die productie was namelijk toebedeeld aan Hirsch.

Dat diabolisch op en neer gaande seizoen 1990-91 werd afgesloten met de onderhand legendarische mislukking van Mozart's Idomeneo.

Het had een glansproductie moeten worden met het Orkest van de

Achttiende Eeuw in de orkestbak en Frans Brüggen debuterend als

operadirigent. Een interessante keuze, nog gemaakt door Jan van Vlijmen,

maar vanwege de kosten – het Orkest moest worden betaald – had Truze

Lodder dit ensemble meteen na haar aantreden geschrapt en vervangen door

het gratis beschikbare Nederlands Philharmonisch Orkest. Brüggen was

echter gehandhaafd als muzikaal leider in deze productie, maar ook deze

samenwerking liep uit op een muzikale ramp.

 
 Scènefoto 'Wozzeck' in de regie van Willy Decker (1994) onder de directie van Haenchen. Boven: Michael Devlin (Doktor), John Bröcheler (Wozzeck)
(foto Hans van den Boogaard)

Eén man zag dit alles met groeiende onvrede aan:

muziekdirecteur Hartmut Haenchen. Ook al droeg hij die mooie titel, hij

beschikte niet over de macht om in te grijpen als gevolg van een stevige

fout die was gemaakt met de herschikking van verantwoordelijkheden na

het vertrek van Van Vlijmen. In de nieuwe opzet was het intendantschap

ingevuld als een tweehoofdige figuur: Truze Lodder zakelijk directeur

met eindverantwoording naar het bestuur, en Pierre Audi artistiek

directeur.

De titel muziekdirecteur was onaangetast gebleven en op grond

daarvan meende Haenchen zeggenschap te hebben over de keuze van

gastdirigenten en van zangers. Hij wilde als gelijkwaardige

gesprekspartner fungeren in het trio van de operaleiding, maar het

bestuur van DNO wees dat af. Bij de presentatie van het seizoen 1992-93

zei Audi klip en klaar: "Ík ben verantwoordelijk voor het theatrale,

maar ook voor het muzikale gedeelte, en voor de keuze van de zangers."

Een kernprobleem was echter dat Haenchen hem niet erkende als muzikale

autoriteit, zoals al was gebleken bij de benoeming van Audi, toen

Haenchen het bestuur adviseerde Audi aan te trekken als chef-regisseur.

Diplomaat en tolk

Bij dit alles speelde eveneens mee dat Haenchen zijn werk

bij DNO combineerde met zijn functie als chef-dirigent bij het

Nederlands Philharmonisch Orkest. De technische en artistieke opbouw van

dat jonge ensemble had hij met grote zorg ter hand genomen en

gastdirigenten die het orkest in de operabak leidden, dienden daarom in

de lijn van die opbouw te passen. Het stoorde Haenchen bovendien dat

Audi met de planning van de operaproducties aan de late kant was

waardoor de vaststelling van de concertdata in de knel kwam. In deze

standpunten werd Haenchen gesteund door orkestdirecteur Jan Willem Loot,

die het probleem van de niet gelijkwaardige inspraak diplomatiek

oploste door zijn chef-dirigent mee te nemen naar de besprekingen die

hij voerde met het duo Lodder-Audi. Loot: "Dan zaten we toch met zijn

vieren aan tafel. Hij is door mij in de centrale rol gehouden die hij

bij de Opera niet kreeg, maar ik kon hem alleen helpen bij producties

die wij speelden. Gelukkig heb ik de relaties tussen ons en de Opera

steeds op gang weten te houden, want met Truze Lodder heb ik het altijd

goed kunnen vinden." Lodder: "In de gesprekken deed ik mee als een soort

tolk tussen mijn artistiek directeur en de orkestdirectie."

Haenchen had er uiteindelijk vrede mee. "Het was een slimme

zet van Jan Willem dat ik mij een beetje terug zou trekken om de

psychologische barrière met Pierre Audi af te breken en het aan hem over

te laten om de dirigentenkeus als wens van het orkest te presenteren."

Bij de vernieuwing van Haenchens contract in 1993 werd zijn titel echter

gewijzigd in die van chef-dirigent. Lodder: "We hadden al twee

kapiteins op één schip en dat was al moeilijk, maar drie man is helemaal

een probleem. Wij beschouwden Hartmut als onze muzikale partner." In

feite was de nieuwe titel was echter een lege huls, want DNO beschikte

niet over een eigen orkest nadat bij de vorming van het Nederlands

Philharmonisch Orkest in 1985 bestuur en directie zich met succes hadden

verzet tegen een organisatorische binding met DNO. De naam Nederlands

Philharmonisch & Operaorkest was taboe.

Rivalen werken samen

Wat is de zin om deze onverkwikkelijke feiten op te rakelen?

Omdat zich desondanks tussen de twee rivalen een interessante

vruchtbare samenwerking op artistiek vlak ontplooide. Aan een wand van

haar werkkamer in Het Muziektheater had Truze Lodder drie foto's hangen

waarop Pierre en Hartmut in geanimeerd gesprek zijn tijdens het werk aan

hun gezamenlijke productie van La bohème, in het najaar van

1992. Niets te merken van spanningen. "Daar straalt van af hoe goed ze

elkaar aanvoelden. Pierre is een echte artiest en Hartmut is dat ook.

Daar vonden ze elkaar " aldus Truze Lodder.

Hun eerste gezamenlijke project gold Mitridate, rè di Ponto, getoonzet

door de veertienjarige Mozart op een Italiaanse libretto dat een

bewerking is van een toneelstuk van Jean Racine. Hoewel een geplande

coproductie met het Londense Covent Garden niet doorging, zette Audi de

uitvoering door DNO toch door, omdat het hem de kans bood de regie-stijl

die hij ontwikkelde voor Monteverdi's Ulisse door te trekken in

dit eveneens gestileerde classicistisch drama in de trant van Racine,

een favoriete toneelschrijver van Audi. Overigens maakte Londen ook een

eigen Mitridate - mèt Haenchen. Hij leverde er een uitvoerige

studie bij over de originele uitvoering in 1770. In beide producties

schitterde Bruce Ford in de titelrol.

Scènefoto 'Mitridate, rè di Ponto' (foto Jaap Pieper)

Met hun coproductie La bohème begaven Haenchen en Audi

zich beiden op onbekend terrein, namelijk het Italiaanse verisme. De

enscenering en vooral de koele toneelbeelden kregen een geserreerde

onderbouwing vanuit de orkestbak, maar of dit nou een goede Puccini was,

daar werd in de recensies stevig aan getwijfeld. Beiden hielden zich

daarna verre van het Italiaans repertoire, maar de productie werd wel

één keer herhaald met een andere, veel betere zangersbezetting (april

1996).

Audi en Haenchen vonden elkaar in nog een Mozart: Die Zauberflöte,

een productie uit het seizoen 1995-96 die vooral de geschiedenis inging

vanwege de decors van Karel Appel. Die waren zo dominant dat er zelfs

gesproken werd van een Appelflöte. Muzikaal (de partituur was

door Haenchen grondig gecorrigeerd) en scenisch werd het een

topproductie die reprises kreeg in 1999 en 2003. De water- en vuurproef

die de hoofdrolspelers in deze opera met succes doorstaan, kan

overdrachtelijk worden toegeschreven aan de artistiek directeur en zijn

chefdirigent.

 
 
'Ich berührte Alberichs Ring'
(foto Franz Straatman)

Hoogtepunt èn einde

De samenwerking zou echter uitgroeien tot een nog grotere en internationaal hogelijk geprezen prestatie in de Ring des Nibelungen,

een project dat Audi al in zijn Tienjarenplan had aangekondigd, al had

hij toen niet zichzelf, maar Klaus Michael Grüber als regisseur op zijn

wensenlijstje. Ook dat had een mooie combi kunnen opleveren met Haenchen

die in 1990 (reprise in 1993) met Grüber een schitterende Parsifal afleverde,

maar de plannen liepen spaak. "Ik heb vier jaar lang vergeefs

geprobeerd Grüber als regisseur aan te trekken," aldus Audi, "en toen

zei Hartmut Haenchen: Waarom probeer je het niet zelf?" In september

1997 ontplooiden zij hun visie op het voorspel Das Rheingold. Vanuit

twee geheel verschillende werkmanieren schoven zij elkaar per opera de

Ring aan de vinger. Audi: "Ik werk altijd puur op mijn instinct. In dat

opzicht ben ik heel anders dan Hartmut. Die bouwt het werk zorgvuldig

van de grond af op. Als we goed op elkaar zijn afgestemd, is die

combinatie juist heel vruchtbaar." Haenchen memoreerde: "We benaderen de

Ring vanuit extreem verschillende posities . Dat begint

al bij de taal. Als Duitser is de tekst mij zeer bekend, maar Pierre

werkte met een tekstboek in het Engels. Dat leverde nogal eens

discussies op over wat iets betekende. We hebben ook wel eens ruzie

gehad, maar het gaat uiteindelijk om het resultaat. De sfeer was

buitengewoon constructief."

Voor Haenchen was het Ring-project een levenszaak. Al

jaren tevoren was hij aan de slag gegaan om de partituren af te stemmen

op de uitvoeringen zoals Wagner die dirigeerde in Bayreuth. Haenchen

corrigeerde naar eigen zeggen duizenden fouten. De Amsterdamse Ring trok daarom alleen al de aandacht van de internationale Wagner-watchers.

Pijnlijke omarming

Nog meer kwam het project in de spotlights te staan door de

spectaculaire enscenering die Pierre Audi en zijn decorontwerper George

Tsypin bedachten, geheel afgestemd op de ronde vorm van de

Muziektheater-zaal. Echt revolutionair was daarbij de idee van Haenchen

om het orkest bij elk van de vier opera's een aparte plek te geven. Het

enorme ensemble draaide vanuit de bak (Das Rheingold) tegen de

klok in over het toneel en weer terug. De zangersbezettingen met onder

anderen John Bröcheler als een humane Wotan en Henk Smit als een

ironische, duivelse Alberich zorgden voor golven van publieke bijval en

laaiende recensies. In juni 1999 werd het avontuur bezegeld met de

première van Götterdämmerung. Bij het slotapplaus vielen de twee

samenwerkers/rivalen elkaar in de armen. Een gebaar dat een pijnlijk

afscheid verhulde, want aan Haenchens chefschap bij DNO kwam hiermee een

einde. In de coulissen stond als nieuwe chef Edo de Waart klaar,

binnengehaald door Audi. De Waart wilde de Ring ook graag hebben, maar uiteindelijk kreeg hij hem niet.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

'Wagner's 'Ring': Het enorme ensemble draaide vanuit de bak tegen de klok in over het toneel en weer terug (foto Jaap Pieper)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

<a

href="https://www.opusklassiek.nl/opera_operette/dno_50_08.htm"

target="_blank">Ganzer Artikel</a>