Interview index (all)

01. January 2018 · De Klank

Donker en licht

Frits de Haen: Hij dirigeerde de philharmonie zuidnederland in januari 2016 en liet het orkest toen, in de woorden van Dagblad De Limburger, ‘pieken’ in werken van Richard Strauss. Nu keert Hartmut Haenchen terug, en graag: hij roemt de philharmonie zuidnederland om zijn ‘positieve energie’. De dirigent maakt zijn rentree met een ‘home made’-programma: hij stond erop om deze combinatie aan het publiek te presenteren. Alle reden om hem hierover te spreken, waarbij ook zijn ideeën over uitvoeringspraktijk en zijn terugkeer naar Brabant en Limburg aan bod komen.

‘Dit programma focust op de tegenstelling licht-donker. Bij Brahms gaat

het van donker naar licht, dat is het verhaal dat de eerste symfonie vertelt.

Ik wilde daar twee separate stukken tegenover stellen waarvan je kunt zeggen

dat het omgekeerde principe erop van toepassing is. Daar gaat het van licht,

Masquerade, naar donker, het Sjostakovitsj Celloconcert. Maar de reden is ook

dat cellist Jan Vogler ooit had gevraagd dit stuk met mij de eerste keer uit te

voeren – hij had het nog niet op zijn repertoire staan. Ik heb naar een

mogelijkheid gezocht dit te kunnen doen. Met de Königliche Kapelle Kopenhagen

spelen we dit programma trouwens ook zo in mei, bij de opening van de Dresdner

Musikfestspiele. De ouverture Masquerade is een heel vitaal stuk, belicht de

lichte kant, waarna het programma overgaat naar de zwaarmoedige sfeer van

Sjostakovitsj.’

 

 De combinatie Nielsen-Sjostakovitsj-Brahms is misschien

niet die waar je het eerst aan denkt.

 

 ‘Ja, daar ben ik het helemaal mee eens. Er zijn natuurlijk combinaties

die veel meer voor de hand liggen, bijvoorbeeld Sjostakovitsj-Beethoven maar

dat geldt in gelijke mate voor Brahms. Want het gaat bij deze componisten alle

drie om de klassieke structuur. Sjostakovitsj is eigenlijk een heel consequente

componist die geen oude vormen weggooit, integendeel. Hij gebruikt ze om daar

een nieuwe inhoud aan te geven. Met zo’n benadering zitten we op één lijn met

Brahms die ook Beethovens vormen voortgezet heeft in zijn symfonisch werk. Er

is geen componist waar Beethovens voorbeeld zó duidelijk terugkomt als bij

Brahms. Niet voor niets werd Brahms’ Eerste symfonie ook wel Beethovens Tiende

genoemd. De overeenkomst met Beethovens Negende symfonie is inderdaad niet te

ontkennen. We weten hoe voorzichtig Brahms überhaupt was om een symfonie te

schrijven. Hij deed er lang over, probeerde het eerst met twee orkestrale

serenades omdat hij niet aan die grote vorm durfde – dit alles omdat hij de

schaduw van Beethoven zo sterk voelde. Met die Eerste symfonie heeft hij meteen

een meesterwerk neergezet. Bij de meeste componisten is dat anders: die

proberen een eerste symfonie en vinden geleidelijk, na hun tweede, derde,

vierde, datgene waar ze naartoe willen. Bij Brahms is dat niet het geval: dát

is het en daarom houd ik ook zo van deze symfonie.’

 

 Als je kijkt naar de opvattingen over Brahms I, is door

het gebruik van historische instrumenten het uitgangspunt om de loodzware en

donkere Brahms te retoucheren naar lichtere tinten. Zoals al in de eerste maten

van de symfonie, dat vaak zo zwaar wordt uitgevoerd. Is Brahms in het verleden

te donker, te bombastisch aangezet?

 

 ‘Ik kan een lezing over mijn Brahms-interpretatie houden maar dat kunt

u ook op mijn website lezen. Dat ik teruggrijp op de oude bronnen die er zijn.

De meeste collega’s nemen daar helaas weinig kennis van. Dan praat ik vooral

over wat Fritz Steinbach heeft geschreven over de repetities met Brahms. Wat

Brahms aan aanwijzingen heeft gegeven die NIET in de partituur staan. Het gaat

dan om aanwijzingen uit de eerste hand: Steinbach was chef-dirigent in

Meiningen. Ik probeer dan ook dit soort informatie te gebruiken en waar te

maken met de philharmonie zuidnederland. Om een voorbeeld te noemen, uit de

Eerste: ik word altijd heel boos als ik die eerste maten hoor, met de pauken,

en je zit dan al in het fortissimo, zoals heel veel collega’s doen. Dat klopt

dus niet, het fortissimo komt pas daarna. Vaak hoor je dat begin loodzwaar en

ook te langzaam.  Dan over het

tempo: we hebben de uitvoeringstijden van deze symfonie van Brahms zelf, dus

alles wat te langzaam is, is fout. Daarmee begint het al. We weten ook dat hij

de herhalingen niet uitvoerde, ook al staan ze er. Hij zegt zelf: het is een

formele kwestie dat ik die herhalingen schrijf, net zoals Beethoven. Hij wil de

structuur van de klassieke symfonische vorm houden, maar heeft de herhalingen

zelf niet laten uitvoeren. Dat zijn allemaal belangrijke details. Toch is er

een andere kant: het is een misvatting te denken dat het maar klein, klein,

klein moet zijn – zeker niet met de zalen waarin we nu spelen. Brahms had in

Meiningen acht eerste violen, maar het is vanuit mijn optiek onzin om nu Brahms

met acht eerste violen uit te voeren. Een goede balans met de huidige

blaasinstrumenten is niet mogelijk met acht eerste violen. Je kunt

beargumenteren dat Brahms een groter strijkerscorps geprefereerd zou hebben:

toen hij de kans had om het met het Gewandhaus in Leipzig met zestien eerste

violen te spelen, heeft hij dat gedaan. Een klein orkest is dus nooit zijn

klankideaal geweest. Het moet een goed orkest zijn, en dát had hij in

Meiningen. Bovendien kon hij er ook onbeperkt repeteren, er was geen hertog die

het aantal beperkte, die zei: “Ja, maar dan en dan moet het concert zijn.” Nee,

die hertog hield ervan de repetities te horen (lacht). En laten we ook niet

vergeten dat de zalen waarin ze speelden toen veel kleiner waren. Eindhoven is

niet een heel grote zaal, en Maastricht evenmin, maar we spelen nu wel voor

veel meer mensen. Om eenzelfde idee van klankintensiteit te krijgen vind ik het

onzin om het orkest klein te houden. Dat klopt niet met de idee van de

componist. Ik doe nu net hier in Keulen de Händels ‘Fireworks’. Iedereen kijkt

met heel grote ogen met wat voor bombastisch orkest ik dit doe, maar dan vertel

ik dat dit de helft is van Händels orkest: hij had 24 hobo’s, twaalf eerste

fagotten. Mozart heeft Mitridate aan de Scala gedirigeerd met twaalf fagotten,

zestien eerste violen. Dus als componisten de mogelijkheid hadden met een groot

orkest te werken, dan hebben ze die kans ook gegrepen.’

 

 U heeft een grote rol gespeeld bij het bouwen van een

nieuw orkest na een fusie. U was de man die het Nederlands Philharmonisch

Orkest op de kaart zette, nadat het Amsterdams Philharmonisch Orkest, het

Nederlands Kamerorkest en het Noordhollands Philharmonisch Orkest hadden moeten

samengaan.

 

 ‘Ja, dat klopt. Dat was een flinke klus, als chef zou ik het niet een

tweede keer willen doen. Maar ik wil graag helpen; de philharmonie

zuidnederland is al een behoorlijk succes en ik ben er zeker van dat dit orkest

een grote kans heeft als er niet nog meer geld wordt weggenomen.’ Ik kende het

orkest nog niet, had niet eerder het Limburgs Symfonie Orkest of Het Brabants

Orkest gedirigeerd. Wat ik heerlijk vind aan dit orkest – en daarom wilde ik

graag terugkomen – is dat het streeft naar de beste mogelijkheden die het in

zich heeft. Het orkest zelf bezit een heel positieve energie, ondanks de hele

geschiedenis. Ik hoop dat die energie niet weg is, en dat is ook voor mij zeker

een reden om terug te komen. Ik voel die behoefte des te sterker nu er weer

over een korting op dit orkest wordt gesproken. Dit vind ik zo schandalig, dan

MOET ik gewoon komen.’