‘Dit programma focust op de tegenstelling licht-donker. Bij Brahms gaat
het van donker naar licht, dat is het verhaal dat de eerste symfonie vertelt.
Ik wilde daar twee separate stukken tegenover stellen waarvan je kunt zeggen
dat het omgekeerde principe erop van toepassing is. Daar gaat het van licht,
Masquerade, naar donker, het Sjostakovitsj Celloconcert. Maar de reden is ook
dat cellist Jan Vogler ooit had gevraagd dit stuk met mij de eerste keer uit te
voeren – hij had het nog niet op zijn repertoire staan. Ik heb naar een
mogelijkheid gezocht dit te kunnen doen. Met de Königliche Kapelle Kopenhagen
spelen we dit programma trouwens ook zo in mei, bij de opening van de Dresdner
Musikfestspiele. De ouverture Masquerade is een heel vitaal stuk, belicht de
lichte kant, waarna het programma overgaat naar de zwaarmoedige sfeer van
Sjostakovitsj.’
De combinatie Nielsen-Sjostakovitsj-Brahms is misschien
niet die waar je het eerst aan denkt.
‘Ja, daar ben ik het helemaal mee eens. Er zijn natuurlijk combinaties
die veel meer voor de hand liggen, bijvoorbeeld Sjostakovitsj-Beethoven maar
dat geldt in gelijke mate voor Brahms. Want het gaat bij deze componisten alle
drie om de klassieke structuur. Sjostakovitsj is eigenlijk een heel consequente
componist die geen oude vormen weggooit, integendeel. Hij gebruikt ze om daar
een nieuwe inhoud aan te geven. Met zo’n benadering zitten we op één lijn met
Brahms die ook Beethovens vormen voortgezet heeft in zijn symfonisch werk. Er
is geen componist waar Beethovens voorbeeld zó duidelijk terugkomt als bij
Brahms. Niet voor niets werd Brahms’ Eerste symfonie ook wel Beethovens Tiende
genoemd. De overeenkomst met Beethovens Negende symfonie is inderdaad niet te
ontkennen. We weten hoe voorzichtig Brahms überhaupt was om een symfonie te
schrijven. Hij deed er lang over, probeerde het eerst met twee orkestrale
serenades omdat hij niet aan die grote vorm durfde – dit alles omdat hij de
schaduw van Beethoven zo sterk voelde. Met die Eerste symfonie heeft hij meteen
een meesterwerk neergezet. Bij de meeste componisten is dat anders: die
proberen een eerste symfonie en vinden geleidelijk, na hun tweede, derde,
vierde, datgene waar ze naartoe willen. Bij Brahms is dat niet het geval: dát
is het en daarom houd ik ook zo van deze symfonie.’
Als je kijkt naar de opvattingen over Brahms I, is door
het gebruik van historische instrumenten het uitgangspunt om de loodzware en
donkere Brahms te retoucheren naar lichtere tinten. Zoals al in de eerste maten
van de symfonie, dat vaak zo zwaar wordt uitgevoerd. Is Brahms in het verleden
te donker, te bombastisch aangezet?
‘Ik kan een lezing over mijn Brahms-interpretatie houden maar dat kunt
u ook op mijn website lezen. Dat ik teruggrijp op de oude bronnen die er zijn.
De meeste collega’s nemen daar helaas weinig kennis van. Dan praat ik vooral
over wat Fritz Steinbach heeft geschreven over de repetities met Brahms. Wat
Brahms aan aanwijzingen heeft gegeven die NIET in de partituur staan. Het gaat
dan om aanwijzingen uit de eerste hand: Steinbach was chef-dirigent in
Meiningen. Ik probeer dan ook dit soort informatie te gebruiken en waar te
maken met de philharmonie zuidnederland. Om een voorbeeld te noemen, uit de
Eerste: ik word altijd heel boos als ik die eerste maten hoor, met de pauken,
en je zit dan al in het fortissimo, zoals heel veel collega’s doen. Dat klopt
dus niet, het fortissimo komt pas daarna. Vaak hoor je dat begin loodzwaar en
ook te langzaam. Dan over het
tempo: we hebben de uitvoeringstijden van deze symfonie van Brahms zelf, dus
alles wat te langzaam is, is fout. Daarmee begint het al. We weten ook dat hij
de herhalingen niet uitvoerde, ook al staan ze er. Hij zegt zelf: het is een
formele kwestie dat ik die herhalingen schrijf, net zoals Beethoven. Hij wil de
structuur van de klassieke symfonische vorm houden, maar heeft de herhalingen
zelf niet laten uitvoeren. Dat zijn allemaal belangrijke details. Toch is er
een andere kant: het is een misvatting te denken dat het maar klein, klein,
klein moet zijn – zeker niet met de zalen waarin we nu spelen. Brahms had in
Meiningen acht eerste violen, maar het is vanuit mijn optiek onzin om nu Brahms
met acht eerste violen uit te voeren. Een goede balans met de huidige
blaasinstrumenten is niet mogelijk met acht eerste violen. Je kunt
beargumenteren dat Brahms een groter strijkerscorps geprefereerd zou hebben:
toen hij de kans had om het met het Gewandhaus in Leipzig met zestien eerste
violen te spelen, heeft hij dat gedaan. Een klein orkest is dus nooit zijn
klankideaal geweest. Het moet een goed orkest zijn, en dát had hij in
Meiningen. Bovendien kon hij er ook onbeperkt repeteren, er was geen hertog die
het aantal beperkte, die zei: “Ja, maar dan en dan moet het concert zijn.” Nee,
die hertog hield ervan de repetities te horen (lacht). En laten we ook niet
vergeten dat de zalen waarin ze speelden toen veel kleiner waren. Eindhoven is
niet een heel grote zaal, en Maastricht evenmin, maar we spelen nu wel voor
veel meer mensen. Om eenzelfde idee van klankintensiteit te krijgen vind ik het
onzin om het orkest klein te houden. Dat klopt niet met de idee van de
componist. Ik doe nu net hier in Keulen de Händels ‘Fireworks’. Iedereen kijkt
met heel grote ogen met wat voor bombastisch orkest ik dit doe, maar dan vertel
ik dat dit de helft is van Händels orkest: hij had 24 hobo’s, twaalf eerste
fagotten. Mozart heeft Mitridate aan de Scala gedirigeerd met twaalf fagotten,
zestien eerste violen. Dus als componisten de mogelijkheid hadden met een groot
orkest te werken, dan hebben ze die kans ook gegrepen.’
U heeft een grote rol gespeeld bij het bouwen van een
nieuw orkest na een fusie. U was de man die het Nederlands Philharmonisch
Orkest op de kaart zette, nadat het Amsterdams Philharmonisch Orkest, het
Nederlands Kamerorkest en het Noordhollands Philharmonisch Orkest hadden moeten
samengaan.
‘Ja, dat klopt. Dat was een flinke klus, als chef zou ik het niet een
tweede keer willen doen. Maar ik wil graag helpen; de philharmonie
zuidnederland is al een behoorlijk succes en ik ben er zeker van dat dit orkest
een grote kans heeft als er niet nog meer geld wordt weggenomen.’ Ik kende het
orkest nog niet, had niet eerder het Limburgs Symfonie Orkest of Het Brabants
Orkest gedirigeerd. Wat ik heerlijk vind aan dit orkest – en daarom wilde ik
graag terugkomen – is dat het streeft naar de beste mogelijkheden die het in
zich heeft. Het orkest zelf bezit een heel positieve energie, ondanks de hele
geschiedenis. Ik hoop dat die energie niet weg is, en dat is ook voor mij zeker
een reden om terug te komen. Ik voel die behoefte des te sterker nu er weer
over een korting op dit orkest wordt gesproken. Dit vind ik zo schandalig, dan
MOET ik gewoon komen.’