De laatste Ring-cyclus. Een gesprek met Pierre Audi en Hartmut Haenchen levert meer verhaalstof op dan een enkele Odeon kan verwerken. Dat het leuke van Ringetje, de toewijding van Truze Lodder en de manier waarop de Ring-productie de programmering redde toen de bezuinigingen toesloegen in dit artikel on- of onderbelicht blijven, ligt niet aan de twee heren, die met plezier terugkijken op hun Ring-avontuur in Amsterdam.
‘Het is een van de mooiste ervaringen in mijn artistieke leven, maar er moet iets anders komen,’ zegt Pierre Audi. ‘Een fameuze Ring als die van Patrice Chéreau is ook weg en wordt een mythe: er is een dvd en een cd van, die hebben we ook van deze productie en het is fijn om dat te accepteren.’ Het is november 2013. De storm heeft het openbaar vervoer rond Amsterdam vrijwel helemaal stil gelegd en er is een avondrepetitie van de tweede akte van Götterdämmerung. De bas Kurt Rydl komt binnen: hij heeft het Muziektheater vanuit Wenen via Schiphol en een metro naar de Bijlmer bereikt. Vanaf 1996 is hij erbij: toen ging deze productie van Wagners Der Ring des Nibelungen, met het podium dat de zaal in komt en de adventure seats bovenin, voor het eerst als cyclus in Nederland. Regie: Pierre Audi. De andere zangers op de bühne zingen hun rollen voor de meerderheid het eerst in deze productie. Audi instrueert ze: ‘Let op de muziek. Luister goed.’ Ze moeten een beweging te pakken krijgen die aansluit op de noten van Wagner en op de emoties van de karakters die ze spelen. Terwijl Audi spreekt met de zangers, geeft Rydl een aantal figuranten een paar tips.
‘Kurt Rydl, die moet je in het begin overtuigen dat hier iets heel speciaals gebeurt,’ legt dirigent Hartmut Haenchen uit. ‘Inmiddels heeft hij in zijn boek geschreven – hij heeft ik weet niet hoeveel Ringen in zijn leven gezongen – dat dit in ieder opzicht, zowel muzikaal als op toneel, de beste Ring is die hij ooit gedaan heeft. Nu vertelt hij elders hoe hij bepaalde dingen met ons heeft gedaan en dan doet hij ze ook precies zo.’ Vijftien jaar zijn voorbij en de Ring-productie toont zijn invloed: een hele nieuwe generatie Wagnerliefhebbers heeft inmiddels de weg naar het Muziektheater gevonden, van wie een enkeling zelfs jonger is dan de productie zelf. ‘Ik vind het okay om te zeggen: dit is de laatste keer. Het is te duur voor ons om het nog een keer te programmeren,’ zegt Pierre Audi. ‘Misschien kan Die Walküre bewaard worden, die kan los gespeeld worden. We onderzoeken dat. Maar als ik bedenk hoe zwaar het is het hele project terug te brengen met nieuwe zangers... Ik doe het met enorm plezier, maar ik denk twee dingen: het is fantastisch vijftien jaar op deze manier te eindigen. Count your blessings, and that's it. 2008 zou al de laatste keer zijn geweest, maar Truze Lodder en ik hebben gereageerd op het succes van de productie en alles teruggedraaid om de productie te bewaren voor 200 jaar Wagner. Dat is gelukkig gebeurd en met Hartmut weer in de driving seat.; Want ook Haenchen is er vanaf het begin af aan bij geweest.
Naturel
In de werkkamer van Pierre Audi denken de dirigent en de regisseur terug aan de eerste jaren. Wisten ze op voorhand dat het publiek al vanaf het begin zo enthousiast zou reageren? ‘Ik niet,’ bekent Audi, ‘ik was onzeker...’ ‘Het was natuurlijk avontuurlijk wat we gedaan hebben,’ vult Haenchen aan, ‘het was tegen de verwachting in, en je kunt nooit voorspellen hoe dat bij mensen aankomt. Het is waar, het publiek was van het begin af aan enthousiast, gefascineerd.’ Audi: ‘Het was ook de eerste Nederlandse Ring. Het was echt een première hier. We waren geen huis die zijn tiende Ring deed. Het was een eerste ontmoeting van het publiek met dit bijzondere festivalstuk. Het is geen stuk bedoeld voor operahuizen, het is een festival-event. Het is een van de grootste meesterwerken in de operageschiedenis. Het was een ontdekking voor mensen.’
Het ‘festivalstuk’ werd ontworpen naar de zaal van het Muziektheater: er is een connectie tussen het gebouw, het theater en de productie. Volgens Audi ‘een vertaling van de architectonische ambitie van Wagner, die een hele nieuwe relatie tussen orkest, publiek, zangers en het verhaal creëert. En dat blijft actueel.’ Deze ambitie leverde natuurlijk wel wat problemen op die overwonnen moesten worden. Hartmut Haenchen herinnert het zich: ‘Ik zie ons nog in Pierres huis zitten met ontwerper George Tsypin, waar de eerste ideeën begonnen: kan dat en dat? We hebben, voordat alles echt gebouwd werd, akoestisch een repetitie gehouden om te zien of het überhaupt zou lukken. We wilden het zo dichtbij mogelijk brengen, daar ging het ons eigenlijk om. Het idee van een Kammerspiel. Dat heeft dan natuurlijk een enorme invloed op de muzikale kant: ik kon veel beter dan in welk huis ook de dynamiek bereiken die Wagner vraagt en die niet eens zo luid is als iedereen denkt. De zangers kunnen op drie meter afstand van het publiek heel anders omgaan met de muziek en daardoor hadden we voor hen ook een nieuwe dimensie in het geheel. Daar hebben we allebei heel erg op aangedrongen.’
Zangers moesten getraind worden om op de dirigent te reageren vanaf allerlei afstanden in de zaal, maar volgens Audi waren ze, net als enkele andere betrokkenen, een belangrijk deel van het welslagen van het project: ‘Het was echt een avontuur, een groot avontuur met risico’s. De eerste editie was natuurlijk spannend. Gaat dit werken of niet? We hebben dan dankzij het commitment van veel zangers – John Bröcheler, Graham Clark, Kurt Rydl: het was wat moeilijker met de sopranen in die jaren, maar het was een heel sterke ploeg van mensen – goed kunnen beginnen. De zangers hebben de productie zelf geadopteerd, het is een soort naturel, ze begrijpen hem heel goed en het was altijd een enorm plezier om veel van ze te eisen. Het is iets magisch in het hele concept. Dat is de reden dat de productie heeft gevlogen. Het was bovendien fantastisch om te werken met Eiko Ishioka, die helaas niet meer onder ons is. Het is de enige operaproductie waarvoor zij de kostuums heeft ontworpen. Ze is een kunstenaar die naar de kunst van opera gebracht is, het was geweldig om dat met haar te ontwikkelen. Het was de eerste Ring waarvoor Wolfgang Göbbel het licht heeft gemaakt, een groot kunstenaar. Daarna heeft hij twee andere Ringen gedaan. Voor Hartmut en voor mij was het ook de eerste keer met de Ring. Het was een mooie tijd.’
Castwisselingen
Haenchen begon met drie orkesten. Later werd dat er één: het Nederlands Philharmonisch Orkest. Zoals zijn gewoonte is, werkte hij vanuit allerlei beschikbaar bronnenmateriaal, zelfs dat wat 'in Bayreuth niet gebruikt wordt, wat ze niet waarnemen of niet willen waarnemen.' De partituur is de basis, maar wat de componist tijdens de wereldpremière nog aan aantekeningen heeft laten maken, is evenzeer belangrijk. Daarnaast moest het orkest wennen dat het in het toneelbeeld pront in beeld zit. Alles vindt plaats om hen heen: ‘Pierre zegt dan op een gegeven moment: nu niet meer omdraaien. Maar als we op het toneel zitten, willen ze toch weten wat er gebeurt, maar dat stoort dan. Dus het moet op een gegeven moment ophouden. De mensen weten het intussen omdat ze het meegemaakt hebben, maar ze voelen ook: het is een andere verantwoording als het orkest op het toneel zit. En dat is op zich ook een heel goed gevoel voor de musici. Ze voelen zich veel meer deel van een productie en ik heb daar alleen maar positieve reacties op ontvangen. Toen ik het voor het eerst tegen het orkest verteld heb, was er wel: “Willen we dat?” maar intussen is dat toch heel positief.’
Hoewel de Nederlandse pers de ontwikkeling van de productie op de voet gevolgd heeft, zijn de buitenlandse muziekjournalisten te snel afgehaakt. Bij de heruitgave van de dvd's lieten ze pas echt van zich horen. Pierre Audi vindt dat oprecht jammer. De productie bleek namelijk zowel muzikaal als scenisch uitstekend bestand tegen castwisselingen: drie heel verschillende Siegfrieds − Heinz Kruse, Stig Andersen en Stephen Gould − hebben hun rol heel goed kunnen spelen en zingen en Graham Clark, die de rol van Mime in het door Ishioka ontworpen insectenpak een eigen invulling gaf, is met succes opgevolgd door Wolfgang Ablinger-Sperrhacke. Wie Audi ziet regisseren, weet dat de productie heel nauw luistert, maar hier speelt een groot voordeel mee: de door veel zangers hoog gewaardeerde lange repetitietijd. ‘Zangers kunnen hier echt aan hun rol werken,’ zegt Haenchen.
Dat maakt dat het Nederlandse operapubliek beschermd is tegen het soort operaproductie, waarbij een voorstellingenreeks zes verschillende dirigenten heeft of, zoals Haenchen snedig opmerkt ‘het er alleen maar om gaat dat ze gelijk beginnen en gelijk eindigen.’ Dat levert veel op: ‘Ook bij deze editie zijn er weer mensen die voor de eerste keer naar Wagner gaan luisteren − gelukkig − en die zeggen: het was geweldig, maar ik had dat niet verwacht. Dat is goed, dan doen we ons werk toch goed. Mij wordt in het buitenland steeds gevraagd naar mijn tijd in Amsterdam en hoe die programmering die hier gemaakt wordt, mogelijk is. Dat kunnen andere huizen zich niet permitteren. Er is bij het publiek een vertrouwen ontstaan in de kwaliteit van het product. Mijn opvolger doet ook alles om het zo goed mogelijk te krijgen. Je hebt een publiek ontwikkeld, dat was er niet. De mensen zijn ook naar Wagner nieuwsgierig en dat is het mooiste dat je kunt bereiken: dat het publiek nieuwsgierig blijft. Dat vind ik het grootste succes van wat Pierre hier in die vijfentwintig jaar gedaan heeft.’
Audi geeft een recent voorbeeld en schuift het compliment door: ‘Het succes van Armide van Gluck, dat een van de geliefde stukken was van Wagner. Ik vond het ontroerend: we hebben voor acht voorstellingen met 90 procent zaalbezetting gespeeld. Ik zie de relatie met de Ring. Dat het publiek op zondag, een volle zaal, geconcentreerd was op de voorstelling, staat in de geest van wat we hebben gedaan met de Ring. Ik zie de continuïteit. We hebben speciaal in 1999 Glucks Alceste geprogrammeerd voor de connectie met Wagner en nu Armide als connectie met de Ring. Dat heeft heel goed gewerkt en dat is een groot compliment aan het publiek.’