Opern

www.gopera.com, 05. Februar 2011
Parsifal in de Munt

Parsifal is een complexe opera vol eindeloze monologen, koorscènes, en spirituele of religieuze symboliek. Het feit dat de Munt deze opera dan aanbiedt aan de regisseur Romeo Castellucci, die nog nooit een opera geregisseerd heeft, is moedig maar houdt ook een groot risico in. Castellucci lost deze valkuilen op door ze gewoon te negeren.
Hij weet bijvoorbeeld niet wat hij met een koor moet aanvangen, dus verstopt hij het. In het eerste bedrijf zijn de graalridders (inclusief Gurnemanz) gecamoufleerd als bomen. Ik kan begrijpen dat ze niet herkend willen worden en zich schamen voor Amfortas' zwakte. In het derde bedrijf neemt hij ze op in een mensenzee van figuranten. De interventies van het vrouwenkoor klinken al dan niet bewust heel zwak. Het lijkt wel alsof ze in de Leopoldstraat staan te zingen. Die afstand is ook niet bevorderlijk voor de synchronisatie met het orkest. Ik was trouwens ook niet echt onder de indruk van het mannenkoor, dat in het eerste bedrijf zelfs lelijk klonk. De bloemenmeisjes vormen wel geen koor, maar ook zij worden verbannen van het podium en zitten in de loges onder de koninklijke loge. Dat heeft dan nog eens als bijkomend nadeel dat de balans totaal de mist ingaat, zeker als je - zoals ik - op een zijbalkon zit.

Castellucci weert alle symbolen - de graal en de speer - uit zijn productie. Zelfs voor de christelijke rituelen die naar de eucharistie verwijzen, weet hij niets te bedenken. Tijdens de graalonthulling doet hij gewoon het gordijn dicht. Het is dan wel een "artistiek" wit doek met daarop een grote komma, waardoor de illusie gecreëerd wordt dat erover nagedacht is. In het programmaboek geeft hij zelfs toe dat hij niets voelt bij die symbolen en dat hij ze daarom weglaat. Nu, als je als regisseur aanvaardt om Parsifal te regisseren - toch een opera waar een paar uur gezongen wordt over gralen en speren - en dan kiest voor dergelijke gemakkelijkheidsoplossingen, dan getuigt dat niet alleen van weinig fantasie of visie maar vooral van incompetentie als operaregisseur.
Ik probeer me altijd voor te stellen hoe iemand die de opera nog nooit gezien heeft, een productie ervaart. In dit geval wordt hij totaal aan zijn lot overgelaten. Het treffendste voorbeeld is het begin van de opera. Als toeschouwer zit je meer dan een uur naar een donker bos te kijken. Je hebt geen enkel visueel aanknopingspunt wie op welk moment aan het zingen is. Dat heeft dan het bijkomend voordeel dat Castellucci zich ook niet over personenregie moet bekommeren. Het klaart pas wat op bij de aankomst van een verloren gelopen Parsifal en Kundry als witkapje-met-de-zevenmijlslaarzen.

Castellucci regisseert drie bedrijven, die elk hun eigen sfeer hebben, maar waarvan de som niet echt leidt tot een samenhangende voorstelling van Parsifal. Er zijn wel een aantal elementen die voor enige continuïteit zorgen, zoals de witte slang van Kundry of de Duitse scheper van Gurnemanz. In het eerste bedrijf zien we ook een paar zwarte cirkels, die terugkeren in het ronde schild dat Parsifal draagt als hij Klingsors tuin betreedt. Ik interpreteer die zwarte schijf als de spiegel waarin Parsifal zichzelf probeert te vinden - "spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de reinste dwaas van 't land" - of eventueel een grote opstijgende hostie.
Een van de betere vondsten van het eerste bedrijf is Amortas' scène waarin de huid van zijn lijf gescheurd wordt en hij de blootliggende spieren openscheurt om een zwart gat te onthullen als zijn wonde. Er is een moment van hilariteit op het moment dat een paar tuinmannen met kettingzagen opkomen om het bosje graalridders om te zagen.

Het tweede bedrijf is nog het best van allemaal gelukt. Het is consequent opgebouwd en hij ensceneert zelfs Kundry's kus. De ontmande Klingsor wordt voorgesteld als een ontdubbelde dirigent, die zijn seksuele fantasieën uitleeft als bondage-meester. In dit bedrijf is Kundry gekleed in witte bruidsjurk en komt Parsifal op als een stralend witte ridder, wat een inside joke zou kunnen zijn naar Parsifals zoon. Het feit dat de bloemenmeisjes vanuit de zaal zingen, heeft wel één voordeel. Het lijkt wel een meerstemmige Lorelei die enkel met haar stem probeert om Parsifal te verleiden. Parsifal staat dan ook een groot deel van het bedrijf aan de rand van het podium gekluisterd zoekend naar waar die verleidelijke klanken vandaan komen.

Voor het derde bedrijf zijn we terug in het bos, maar er blijft enkel één miezerig takje van over. Tijdens het "duet" van Parsifal en Gurnemanz vult het podium zich traag met de eco-ridders, die ondertussen ontschorst en ontbladerd zijn. Ze hebben hun verlosser gevonden en volgen Parsifal op zijn reis. Dat volgen kan heel letterlijk geïnterpreteerd worden. Heel die mensenmassa zet zich in beweging en wandelt ter plaatse achter Parsifal aan. Op de voorste meter van het podium wandelt men op een loopband zodat effectief beweging gesuggereerd wordt... het is wel spijtig dat die band zo veel lawaai maakt dat bijvoorbeeld de klokken er grotendeels door overstemd worden.
Het derde bedrijf eindigt zoals ook de twee andere bedrijven geëindigd zijn. Parsifal blijft alleen achter. Het leven van een messias is een eenzame bedoening.

Het zal duidelijk zijn dat er op dramatisch vlak een en ander op te merken valt, met toch een paar goede ideeën. Wat de muzikale kant betreft, is er wél een echte Wagnerkenner aanwezig. Hartmut Haenchen heeft voor het programmaboek bijvoorbeeld een interessant en lang essay geschreven over de muziek van Parsifal, dat ik iedereen kan aanraden. Maar het is vooral met de dirigeerstok dat hij spreekt. Op een of andere manier slaagt hij erin om een relatief snelle Parsifal te dirigeren en tegelijkertijd een gevoel van traagheid op te wekken. Hij dirigeert met veel aandacht voor de zangers en haalt soms bevreemdende kleuren uit het Muntorkest. Hij beheerst ook de kunst om spannende rustpauzes in te lassen.

Een paar zangers torenen boven alle zangers uit. In de eerste plaats is er de Kundry van Anna Larsson. Ze heeft een opvallend homogeen bereik. Haar grote intervalsprong als ze bekend dat ze Christus uitgelachen heeft, klinkt bijvoorbeeld aan beide uiteinden even gebald. Thomas Johannes Mayer is een uitstekende Amfortas. Zijn monoloog in het derde bedrijf is overweldigend. Terwijl hij over die loopband zwalpt, slaagt hij erin om alle kleurenregisters open te trekken.

Ik was ook zeer onder de indruk van de Klingsor van Tómas Tómasson. Klingsor is eigenlijk een relatief kleine rol, die me vaak onverschillig laat. Maar Tómasson heeft een fantastische Wagneriaanse basklank, waardoor je gedwongen wordt om naar hem te luisteren (ondanks de afleiding van al die halfnaakte danseressen en bondage-meisjes).

Gurnemanz heeft een onwaarschijnlijke hoop noten en woorden te zingen. Daarvoor alleen al is respect vereist voor Jan-Hendrik Rootering, die deze rol tot een goed einde brengt. Maar dat betekent nog niet dat hij een boeiende Gurnemanz is. Af en toe legt hij wel een paar accenten, maar iets te weinig naar mijn smaak waardoor zijn frasering te vaak monotoon wordt.

En dan is er nog de Parsifal van Andrew Richards. Ik plaats hem in de degelijke middelmaat: niet slecht, maar ook niet memorabel. Hij heeft een goed moment in het tweede bedrijf. Maar ook een paar mindere, zoals de enkele keer dat zijn stem overslaat (na de "Amfortas, die Wunde"-aria) of een iets vermoeide en dunnere klank in het derde bedrijf... maar ik kan me voorstellen dat dat eindeloos gewandel op die loopband ook zijn vocale tol moet eisen.