Opern

NRC Handelsblad, 05. November 2001
(...) Hartmut Haenchen, der mit seiner Niederländischen Philharmonie eine außergwöhnliche Leistung vollbrachte (...)

Kasper Jansen


Lear van Reimann: overdonderend, schrikwekkend luid en ten slotte roerend
Alle volwassenen zijn kinds of kinderlijk

Voor de tweede keer gaat Lear van Aribert Reimann in het Amsterdamse Muziektheater, een overdonderend en ontluisterend werk, een van de succesvolste eigentijdse opera's van de laatste vijfentwintig jaar. Ook deze productie van regisseur Willy Decker bleek gisteravond bij de première een publiek succes en componist Reimann zelf toonde zich na afloop enthousiast. Hij omhelsde op het podium de indrukwekkende titelrolvertolker John Bröcheler en dirigent Hartmut Haenchen, die met zijn Nederlands Philharmonisch Orkest een buitengewone prestatie levert in deze uiterst lastige partituur.  

Lear is het zwaarst en zwartst mogelijke complement op de luchtige lichtheid van Alice in Wonderland waarmee het nieuwe operaseizoen begon. Alice toonde het speelse escapisme van het kind uit de boze wereld die we in Lear op z'n afschuwelijkst zien: de hel waarin de volwassenen de aarde herscheppen.

In 1987, amper drie maanden na de opening van het Muziektheater, waren er twee voorstellingen van Lear tijdens een Gastspiel van de Komische Oper uit het toen nog Oost-Duitse Berlijn, in de regie van Harry Kupfer en toen ook gedirigeerd door Haenchen. Nu brengt de Nederlandse Opera Lear in de sterke productie van publiekslieveling Willy Decker, eerder te zien in Dresden.

Lear (1978), naar Shakespeare's King Lear, is wat verhaal betreft een der zwartgalligste en wat muziek betreft een van de luidste en verpletterendste opera's uit het hele repertoire. Het Nederlands Philharmonisch Orkest in de orkestbak is aan beide zijden uitgebreid met uitvoerige slagwerkformaties op de zijtonelen, zodat het orkest veertig meter breed is. Het slagwerk speelt soms zó luid dat vijftig stoelen daarnaast niet eens verkocht kunnen worden.

Reimanns Lear, gecomponeerd op verzoek van Dietrich Fischer-Dieskau, is te beluisteren als een samenvatting van driekwart eeuw muziekgeschiedenis. Reimann gaat verder waar Strauss destijds met zijn expressieve mogelijkheden tot het uiterste was gegaan in Salome (1905) en Elektra (1909), eveneens over rampzalige en weerzinwekkende gebeurtenissen tussen ouders en kinderen. Hij gebruikt een variëteit van 20ste-eeuwse stijlen en technieken, het Sprechgesang en de twaalftoonsmuziek van Schönberg, nog aangevuld met kwarttoonsmuziek. Hoe overweldigend en luidruchtig ook, Reimanns muziek is uiterst gedetailleerd en zelfs transparant, ook in de heftigste en expressiefste passages.

Al zijn er enkele beklemmend verstilde en zelfs poëtische kamermuzikale scènes, de muziek wordt niet moe de schrikwekkende en onvoorstelbare gebeurtenissen op het podium met bijna oorverdovend mokerend gebeuk te onderstrepen. Niet alleen in de stormscène op orkaankracht staat de zaal stijf van de tierende en gierende muziek en het liederlijke gekrijs en gegil van Lears dochters Goneril en Regan (Isolde Elchlepp en Rita Cullis) dat door merg en been gaat. Reimanns muziek is expressie èn bezwering van het onvoorstelbare geweld in het verhaal van Lear.

De opera, waarvoor de handeling van Shakespeare door librettist Claus Henneberg sterk is gecondenseerd, valt nog meer dan het toneelstuk met de deur in huis. Nog voor de muziek is begonnen, zegt de oude en vermoeide koning Lear zijn rijk te willen verdelen onder zijn drie dochters om zo, opgelucht, de dood tegemoet te gaan. Wie Lear het meeste liefheeft, krijgt het meeste. De twist die daardoor ontstaat, eindigt voor allen met de dood. De familietragedie rond Lear wordt nog weerspiegeld in de strijd tussen Gloster en zijn twee rivaliserende zonen.

Harry Kupfer liet Lear destijds geheel in het zwart zien, spelend op een angstaanjagend kerkhof, waar de doden in de stormscène hun zerken optillen om zich als krioelende mieren te bemoeien met het afschuwwekkende drama rond Lear. Het is de totale oorlog in de familie, de ongebreidelde bezitsdrang en de ontembare machtswellust van Goneril en Regan leiden tot het zwart van de dood. De kinderen zijn verblind door blinde haat, die hen Gloster ook de ogen doet uitsteken.

Willy Decker toont Lear in zwart-wit, even radicaal en elementair. Juist door het gebruik van het onschuldige wit in kostuums en in decorstukken wordt het zwart van geweld en dood nog geaccentueerd. De implicaties van Deckers enscenering zijn zo mogelijk nog deprimerender dan bij Kupfer. De sleutel voor de hechte en aansprekende symboliek van zijn uitbeelding wordt pas laat geëxpliciteerd in de tekst, waar Lear zegt dat hij ,,oud en kinds'' is.

In de voorstelling van Decker is iedereen kind of kinds, de oude kindse Lear èn zijn volwassen kinderen. We zien hen in de eerste scène aan tafel, spelend met de scepter, symbool voor macht over de wereld, gesymboliseerd door een wereldbol, een speelbal. Lear wordt in de loop van de voorstelling steeds kindser, zijn kinderen steeds kinderlijker. Goneril zit op die bal, on top of the world, het gevolg van Lear gedraagt zich als op een kinderfeestje met vlaggetjes, serpentines en papieren kroontjes. Later zitten Lears dochters en schoonzoons als ongedurige peuters aan een voor hen veel te grote tafel, waarop ze even later Gloster blind maken.

Niettemin zijn er goede tegenkrachten, al delven die het onderspit. Lears jongste dochter Cordelia (een stralende Gabriele Fontana) en Glosters zoon Edgar (de hartverscheurend klaaglijk zingende David Cordier) zijn de laatsten der rechtvaardigen. En ook de nar tevens explicator, een prachtige rol van Alexander Oliver doorziet alles. Maar de spiegel die hij de protagonisten voorhoudt, versterkt alleen maar hun primaire kinderdriften.

Het wonder van deze onverbiddellijke Lear is het mededogen dat uiteindelijk bezit neemt van de toeschouwer. Decker toont menselijke kwetsbaarheid en eenzaamheid in een aantal roerende scènes die herinneringen oproepen aan zijn fenomenale enscenering van Bergs Wozzeck. Ook hier zien we dat Wozzeck-huisje, het kluizenaarshutje op de hei, de archetypische schuilplaats voor wie in deze kwaadaardige wereld geen plaats is. Edgar, die het huisje met zich meesleept zoals een slak dat doet, is hier toch nog iets beter af dan Wozzeck, die overal buiten moest blijven staan.

Ook in Wozzeck was John Bröcheler de uitstekende titelrolvertolker en zijn rol als Lear herinnert eveneens aan zijn Wotan, die in Der Ring des Nibelungen strijdt met zijn dochter Brünnhilde. Hier is hij aan het slot buitengewoon aandoenlijk, als hij de dode Cordelia achter zich laat om zelf te gaan sterven: ,,Huil! Huil! Huil! Huil! Jullie zijn mensen van steen."

Kasper Jansen