Opern

www.operamagzine.nl, 15. November 2013
Bij De Nederlandse Opera ging donderdag het vierde deel van de Ring-cyclus, Götterdämmerung, in première. Regisseur Pierre Audi mengde zijn abstracte regie, verpakt in staal en glas, met sterke, voelbare emotie en rauwheid. Kurt Rydl bulderde in de rol van Hagen. Het geheel was weer sensationeler dan de vorige delen.

En weer werd het stil in Het Muziektheater, stil en donker. Een klassieke Wagner black-out. Het publiek had bij binnenkomst al gezien wat het toneelbeeld van het vierde deel van de Ring-tetralogie was. Een groot vlak, aan de achterkant begrensd, een rond plankier vlak voor de eerste rijen in de zaal en ver verstopte ‘adventure seats’ hoog in de toneeltoren. Het was opnieuw Hartmut Haenchen die het orkest leidde, net als bij alle vorige keren dat Der Ring des Nibelungen door De Nederlandse Opera werd gebracht.

Er was al eens een laatste keer, in 2005, en met deze uitvoering van Götterdämmerung als eind van een over twee seizoenen gespreide serie wordt het de aller-laatste keer. Begin 2014 krijgt de spectaculiare Ring-cyclus een aller-aller-laatste uitvoering. Wie dan nog niet geweest is, die heeft wat gemist. Maar er zijn nog altijd de dvd-opnamen en de cd-serie.

Aandacht genoeg dus voor een operaproject van ongekende omvang voor Nederland, dat die aandacht ten volle verdient. De breinen achter deze serie, regisseur Pierre Audi en dirigent Hartmut Haenchen, zochten indertijd een team bij elkaar dat in zijn gezamenlijke artistieke resultaten hemelhoog scoorde.

Bij de première van Götterdämmerung kreeg ik de indruk dat die gebundelde kwaliteiten een nieuwe, nog hogere dimensie bereikten. De vormgeving van decorontwerper George Tsypin en de kostuums van Eiko Ishioka en Robby Duiveman verbonden zich nog sterker met het verhaal dat Wagner, door de handen van Audi, vertelt.

De wat afstandelijke abstractie die Audi koos voor zijn regie werd in dit laatste deel sterker doorbroken dan in de vorige drie. Met name de nabijheid van de zangers in de zaal gaf een sterk effect. Hagen, Kurt Rydl, zong een deel van zijn partij vlak voor het publiek, gericht naar de zaal. Als je dan vrij vooraan in het midden zit, komt die stroom geluid echt heel dichtbij. Dat gecombineerd met zijn woeste blik en vrij aanzienlijk behaarde bovenlichaam gaf een directheid die ik nog niet vaak in opera ervoer.

Zo keek je als publiek ook recht in het gezicht van een Rheintochter, van Brünnhilde en van Gutrune. Maar vooral de blikken en de orkaan van Hagen zal ik niet snel vergeten. In deze Götterdämmerung is hij een getergd man, met een wilde, bijna schaamteloze uitstraling, die op enig moment zijn speer dwars op zijn schouders draagt, alsof hij een kruisiging uitbeeldt. Hij contrasteerde sterk met zijn halfbroer Gunther en halfzus Gutrune. Die waren beiden zedig en bijna sjiek gekleed.

Kurt Rydl, die er al vanaf het begin bij was in deze serie producties, beschikt over een overdonderende presentatie. Zijn Hagen is rauw en direct. Dat zijn stem door het jarenlang zingen van het Wagner-repertoire het nodige te verduren heeft gehad, hoor je wel als hij een groot volme maakt, dan krijgt zijn stem een wat scherp randje.

Over de Brünnhilde van Catherine Foster en de Siegfried van Stephen Gould schreef ik bij het vorige deel al dat zij haar rol wat introvert speelde en hij niet helemaal voldeed aan mijn beeld van een Siegfried. Dat gezegd hebbend was de contstante kwaliteit waarmee ze tot de laatste minuten van de voorstelling vocaal overeind bleven opmerkelijk. Hun beheersing van materiaal en stem is overduidelijk en op dat fundament bouwen ze een vertrouwenwekkende performance.

Zeer overtuigend was ook DNO-debutante Astrid Weber (Gutrune / Dritte Norn). Haar partituur is niet spectaculair, maar haar aanwezigheid en stijl op het podium waren mooi om te zien en mooi om te horen. Dat gold ook voor Waltraute, die in weinig tijd veel moet doen. Met Michaela Schuster was die rol riant bezet. Ze was vocaal sterk en had een bijna speelse stijl.

De eerste akte, vooral de Nornenscène, miste in mijn ogen nog wat ‘spice’. Ik vond daar de regie en zang wat vlak. De tweede akte was daarentegen overdonderend goed, met een enorm aantal Gibichungen op het podium en de twee ‘stellen’ in het verhaal. Amir Hosseinpour ontwierp een choreografie die groot, meeslepend en spectaculair was in omvang en intensiteit. Het ging me eigenlijk te snel. In dit deel van de voorstelling zat alle denkbare kwaliteit en zeggingskracht die je vaak hoopt te zien, maar die maar zelden zo’n niveau bereikt.

Helemaal in lijn daarmee is het einde: geen vuur (en bij DNO kunnen ze een fikkie stoken, zo bewezen ze al vaak) maar rode doeken verbeelden de brandstapel. En dan razen de musici van Hartmut Haenchen, dan is er een bijna tijdloos crescendo, knalllend vuur, een speer die door een wand heen stoot. Het einde van de goden, apocalyptisch en onontkoombaar.
Francois van den Anker