Het Noord Nederlands Orkest (NNO) was het enige orkest in Nederland dat Hartmut Haenchen (78) nog niet eerder had gedirigeerd. In april van dit jaar beviel de eerste samenwerking zo goed, dat het orkest hem terstond, nog tijdens de repetities, vroeg of hij vaste gastdirigent wilde worden. Dat wilde Haenchen wel, en tekende een contract voor drie jaar waarbij hij drie tot vier weken per seizoen in Noord Nederland zal zijn.
“Ja, en dan te bedenken dat toen ik in 1983 voor het eerst in Nederland kwam er nog ruim twintig orkesten waren. Nu zijn het er vanwege opheffing en fusies nog maar acht. Overigens is het in Duitsland net zo, in tegenstelling tot wat veel mensen denken. Toen ik werkte in de DDR, met een even groot inwonersaantal als Nederland, waren daar nog 110 orkesten actief. Nu zijn er in heel Duitsland nog maar 110; er zijn zo’n 10.000 orkestposities verdwenen. Maar je kunt geen top verwachten als er geen basis is, daarom zijn regionale orkesten van belang.
“Het NNO had me al vaker gevraagd, maar steeds kwam het niet uit qua programmering of planning. Als je een nieuw orkest dirigeert, merk je meestal al na vijf minuten of de chemie er is. Die was er. Ik was verbaasd over het niveau, en over de gretigheid om er samen wat van te maken. Er is door allerlei zaken veel veranderd in orkesten de laatste tijd. In het NNO, met relatief jonge spelers, trof ik een frisse mentaliteit.”
“Toen ik in Amsterdam chef was, was ik dat veertig weken per seizoen. Ik geef toe, dat was misschien wel wat veel. Ik heb nadien diverse chefschappen aangeboden gekregen. Met steeds een contract van maar acht tot tien weken per seizoen. Dat is veel te weinig. Dan ben je meer een gastdirigent bij je eigen orkest en kun je amper een lijn uitzetten. Dat heb ik dus steeds geweigerd. Een chef moet betrokken zijn, hij moet via een uitgekiende en overdachte programmering een orkest verder ontwikkelen. Een chef-dirigent, die een aanzienlijke tijd aanwezig is, dat is dus belangrijk voor een orkest.
“Als vaste gastdirigent heb ik natuurlijk ook wensen en plannen. Het NNO wil vast het grote repertoire van me, omdat ik daar nou eenmaal om bekend sta. Liever doe ik de wat kleinere dingen. Mozart ja, dat zou fijn zijn. Of Haydn en Schubert. De afstand tussen mij en Mahler is groter geworden. Dat heeft ook alles te maken met leeftijd en kracht. Ik ben acht weken zwaar ziek geweest van corona, en het duurde een half jaar om op krachten te komen. Nee, ik ben niet bang voor Strauss’ Alpensinfonie die we nu gaan spelen. Mijn bewegingen zijn economischer geworden, ik deel mijn krachten beter in.”
“Ja, ik vind mezelf veel beter geworden. Dit beroep bestaat uit ervaring. Ik krijg dingen nu beter voor elkaar dan vroeger, en met minder moeite. Je voelt veel preciezer aan wanneer je een orkest los kunt laten, en de momenten waarop je moet ingrijpen snap je beter. Als jonge dirigent word je getest en uitgedaagd. Dat doet nu niemand meer.
“De grote test voor mijn kracht en uithoudingsvermogen komt in januari als ik in Parijs Moessorgski’s grootse opera Chovantsjina ga dirigeren. Als dat goed gaat ben ik er weer helemaal. De afgelaste Tristan und Isolde in New York willen ze nu met mij over vijf jaar plannen. Dan ben ik 83, dus ik weet niet of ik dat dan nog kan. Nee, ik zie geen stip aan de horizon, maar ik wil per se niet eindigen als Karl Böhm; zijn armen deden het op het laatst gewoon niet meer. Zo’n einde komt automatisch, als je er zelf maar goed op reflecteert. Ik heb nu het gevoel dat ik orkesten nog iets kan geven, en dus ook het publiek.”
“Nee.”
“Ja.”
“Sophie de Lint heeft mij, toen ze nog bij de Opera van Zürich werkzaam was, uitgenodigd om Wozzeck te komen dirigeren. Dat is toen prima gegaan. Nu is het stil. Ik heb nog wel een idee naar DNO opgestuurd, en misschien groeit daar in de toekomst iets uit.”
“Ja, het contact met de artistieke leiding daar verloopt prima. Ik ga er de laatste drie symfonieën van Bruckner dirigeren. Die zijn ideaal voor oudere maestro’s. Maar het zoeken naar wie Bruckner was, is veel moeilijker dan bijvoorbeeld de zoektocht naar Mahler. Ik ben de laatste tijd veel in het leven van de componist gedoken, in zijn partituren en in zijn vele brieven. Van dergelijk vooronderzoek geniet ik enorm ja, en ik stop er graag veel tijd in. Je bent in zo’n proces op weg naar de componist, weg van je eigen ego.
“Mijn beeld over de persoon Bruckner is wel erg veranderd. Zo was hij bijvoorbeeld een heftige antisemiet, al hoor je daar nooit iemand over. Hij likte naar boven, trapte naar beneden, interesseerde zich hoegenaamd niet voor andere kunsten en las nooit literatuur. Nee, zijn muziek wordt door die wetenschap niet minder mooi. Maar net als bij Wagner wordt zijn muziek wel voortdurend langzamer gespeeld. Zelfs Richard Strauss zei dat al, dat ze in Bayreuth de muziek van Wagner fout speelden. Te langzaam dus. Uiteraard ga ik dat bij Bruckner rechtzetten.”
Hartmut Haenchen en het Noord Nederlands Orkest met Strauss’ ‘Vier letzte Lieder’ (met Malin Byström) en ‘Eine Alpensinfonie’. In Groningen (vanavond), Drachten (20) en Utrecht (21).
Het moet een emotionerend moment geweest zijn voor dirigent Hartmut Haenchen, toen hij maandagavond aan het slot van Wagners Parsifal op de bühne van het beroemde Festspielhaus in Bayreuth verscheen. Daar stond hij, die geplaagde en strijdlustige man, en hij kreeg van het lastige premièrepubliek een overweldigende ovatie voor zijn fantastische, uitgebalanceerde interpretatie.
Peter van der Lint
<a href="https://www.trouw.nl/cultuur-media/hartmut-haenchen-hoeft-bij-het-noord-nederlands-orkest-niet-zo-nodig-mahler-te-dirigeren~b652c2a7/?fbclid=IwAR1Jl5FoLxPIPAcZtBhUjm5nvOTk_WAv4GWi5WAIEcV4-34jrbP8RSzTnkQ&utm_source=link&utm_medium=app&utm_campaign=shared%20content&utm_content=free" target="_blank">Ganzes Interview</a>