Bij de eerste vraag – of de dirigent die zestien jaar in Amsterdam woonde en werkte ons en ons land niet mist – kijkt Hartmut Haenchen (Dresden, 1943) verbaasd en onbegrijpend. “Ik kom hier zó vaak, dat ik dit land niet kan missen”, zegt hij tenslotte met een meewarig lachje. In 2003 vertrok Haenchen vanwege de bezuinigingen die toenmalig staatssecretaris Rick van der Ploeg hem en zijn orkest oplegde uit Amsterdam en ging in zijn geboorteplaats Dresden wonen. Sindsdien was hij regelmatig als gast terug bij De Nederlandse Opera (DNO) en het Nederlands Philharmonisch Orkest (NedPhO), de gezelschappen waar hij zo lang een fiere muzikale scepter zwaaide.
“Tussen de producties van Wagners ‘Tannhäuser’ (2007) en diens ‘Der fliegende Holländer’ (2009) zat wat mij betreft een iets te lange tussenpoos, maar de eerstkomende vier jaren zal ik hier vaak te vinden zijn.” Haenchen kijkt er tevreden bij, maar hij is dan ook een man van de lange verbintenissen – daar gedijt hij het best in, zegt hij op het eind van het gesprek. “Ik voel me allerminst de ideale gastdirigent. Ik probeer een vaste band te krijgen met een orkest of een operahuis; over een grotere tijdsspanne kun je samen iets opbouwen, daar hou ik van.”
In eerste instantie was het bij terugkomst als gast in Amsterdam een shock, zo zegt Haenchen, dat hij niet meer in een eigen huis woonde, maar steeds in een tijdelijk appartement. “Maar die schrik ben ik nu te boven. Ja, ik ben nog steeds Nederlander. Net vóór mijn vertrek in 2003 werd mij het staatsburgerschap verleend. De procedure die mij mijn tweede paspoort opleverde, heeft maar liefst tien jaar geduurd.” Haenchen zegt het met een veelbetekenende blik. “Het zou me overigens niet verbazen als ze mij dat paspoort binnenkort weer afnemen. Ik stak vroeger mijn meningen en kritiek al niet onder stoelen of banken, en dat doe ik nu nog steeds niet. Dat betekent niet dat ik het geen eer vond om dat Nederlandse paspoort te krijgen; net zo’n eer als de Zilveren Penning van de stad Amsterdam. Dat publieke debat hier over twee paspoorten is een rare discussie, maar mijn geval is natuurlijk niet vergelijkbaar met de mensen die het echt zou treffen. Ik zal als Nederlander meedoen aan de protestactie die DNO tegen de bezuinigingen in voorbereiding heeft. Iedere cultuurinstelling die verdwijnt maakt de zorgvuldig opgebouwde kunstpiramide wankeler; zo langzamerhand staat die piramide op instorten.”
Haenchen erkent dat dit alles hem persoonlijk raakt. Hij voelt zich zo betrokken omdat het niet alleen over Nederland gaat, maar over heel Europa, over de Europese cultuur die uit één en dezelfde humanistische bron komt.
“Berlusconi heeft het in Italië voor elkaar gekregen dat zo’n beetje alle Italiaanse operahuizen in elkaar gestort zijn. Hij hoefde slechts één handtekening te zetten en het gebeurde. Maar Berlusconi denkt, net als al die andere regeringsleiders, niet na over de consequenties die het heeft. Als enige reden wordt altijd alleen maar aangevoerd dat er bespaard wordt. Een hele domme redenering, want het is niet waar. De financiële problemen die het oplevert zijn voor andere, nieuwe regeringen – men schuift het door. In Duitsland gaat het nu drastisch beter op de arbeidsmarkt, en dat komt nog door de plannen van de regering Schröder. Angela Merkel zegt dat het haar verdienste is. Tsja, succes kent vele vaders, mislukking vaak maar één. Ik als dirigent kan daar over mee praten, en je leert er mee leven.”
Volgens Haenchen is Nederland, dat Europees gezien sowieso al aan de onderkant van cultuursubsidies zat, nu op weg om wereldkampioen cultuurbezuinigen te worden. “Toen ik hier in 1986 kwam, waren er nog twintig orkesten, nu nog maar amper de helft. Het is nu zo erg dat ik er niet eens woorden voor heb. Nederland is wat dit betreft ver boven – of beter: onder – Duitsland uitgekomen.”
Maar ook in een operahuis als dat van Wiesbaden zitten op een avond soms toch maar 300 mensen in de zaal? “Kleine huizen hebben het moeilijk, de maatstaven voor kwaliteit zijn anders geworden. Ook in Nederland zitten de zalen niet meer altijd als vanzelf vol. Een ‘moeilijk’ programma met het NedPhO konden we vroeger zes keer uitverkopen. Maar de kaartjes worden steeds duurder en het publiek is, of wordt niet meer opgevoed. En er is nog meer: uit een Duits onderzoek blijkt dat tijdens een crisis de zalen voller zitten. Na zo’n crisis komt er dip. Toen de Muur open ging, waren alle theaters in de DDR ineens leeg, terwijl die tot 1989 altijd vol zaten. Nu is het daar weer beter; teruggang van cultuur is nooit permanent, maar altijd een golfbeweging.”
“Stel: het Muziekcentrum van de Omroep wordt opgeheven? Wat kost dat? Niemand kijkt ernaar, want de enorme hoeveelheid geld voor een sociaal plan – ik kan er na de fusies die uiteindelijk het NedPhO opleverde over meepraten – komt uit een ander potje. Wat te denken van het gebouw van het MCO in Hilversum dat voor veel geld gebouwd is. Je kunt er straks niets meer mee, omdat het als publiek gebouw in een volledig verkeerde wijk staat. En dan de muziekbibliotheek in Hilversum, de grootste in Nederland. Ik word er sprakeloos van.”
Als Haenchen hoort van de kritiek die voormalig staatssecretaris Van der Ploeg op de huidige bezuinigingen heeft (‘elite pesten’, noemt hij het), lacht de dirigent schamper. “Dat gedoe over een elite, dat is een schandaal. Wist u trouwens dat uit onderzoeken blijkt dat in heel Europa meer mensen naar theater, concerten en musea gaan dan naar voetbalwedstrijden? Wat is een elite, en wat betekent die voor een maatschappij? Een elite is hoger opgeleid, verdient het meeste geld, maar betaalt ook de meeste belasting. Deze elite draagt de democratie en niet andersom. Korten op cultuur treft niet zozeer de elite, maar juist de andere bevolkingsgroepen. Die kunnen niet meer aan cultuur deelnemen omdat kunstinstellingen hun kunstopvoeding in families en op scholen- waar kunstonderricht dramatisch teruggeschroefd is - niet meer waar kunnen maken. Met korten op kunst wordt precies het omgekeerde bereikt waar Van der Ploeg kritiek op heeft: de maatregelen zorgen er voor dat kunst elitair wordt. "In eltiefamilies wordt muziek gemaakt, en daar komen onze toekomstige musici vandaan. Het valt nu al op dat minder goede musici komen, omdat de kansen op een mooie baan kleiner worden. Ik merk het bij proefspelen en bij audities. Het valt nog niet echt op omdat er zoveel goede musici uit Azië komen. Tokio alleen al heeft twaalf conservatoria, en wat te denken van China. Aziaten zijn technisch vaak beter, maar ze missen de achtergrond, die humanistische opvoeding die ons in Europa verbindt. Het gaat er niet over of we Beethoven nog kunnen spelen, maar hoe we hem spelen.”
Haenchen heeft op het Nexus Instituut een lezing gehouden die als veelbetekenende titel ‘Beethoven of Superman?’ draagt. Daarin stelt de dirigent dat in de moderne maatschappij kunst tot entertainment verworden is. We leven in een ‘Spaßgesellschaft’ zoals ze dat in Duitsland noemen. Filosofie heeft daar geen plaats, ‘spaß’ neemt het zicht op de waarden weg. In de media, schrijft Haenchen, is nog maar schrikbarend weinig plaats voor de kunsten; de statistieken laten een teruggang van vijftig procent zien, zowel op televisie als in kranten.
“De publieke omroepen vervullen hun echte opdracht niet. Op Classic FM moeten reclames tussen de muziek door een plek hebben, waardoor het uitzenden van een symfonie van Bruckner een onmogelijkheid is geworden. De publieke omroep gaat precies dezelfde kant op, ook in Duitsland waar alleen Bayern 4 nog volledige composities uitzendt. Er is steeds meer entertainment, steeds minder inhoud. Ook in kranten. De tijd dat het Feuilleton van de Frankfurter Allgemeine heel dik was, ligt ver achter ons. De informatieve waarde die een recensie kan hebben, staat bijna niemand meer ter beschikking.”
Maar Haenchen vecht stug en strijdvaardig door. Met het uitvoeren van Bernd Alois Zimmermanns ‘Die Soldaten’ bijvoorbeeld. Is deze moderne en moeilijke opera nou niet precies hét voorbeeld van elite-kunst?
“Dat zeggen mensen die nooit komen kijken. Ondanks al het negatieve wat we hiervoor bespraken, is het Nederlandse publiek nieuwsgieriger dan het Duitse. Er is bijna geen operahuis in Duitsland dat zo’n gevarieerd programma heeft als DNO. Wat hier wordt gespeeld aan onbekende, moderne muziek, dat is wereldtop. En het is juist daarom dat het publiek er voor open staat. Het is ermee opgevoed. Dat kun je natuurlijk allemaal afbreken, maar hoe bouw je het daarna weer op?”
”Toen we in 2003 de eerste reeks van ‘Die Soldaten’ deden, zat het bij de première lang niet vol. Gedurende de reeks raakten de voorstellingen uitverkocht. Dat lag aan de uitstekende recensies uiteraard, maar vooral aan de mensen die op de generale repetitie waren geweest. Een generale is erg belangrijk. Als die goed is, dan spreekt het zich rond. Die fluisterpropaganda, dat is echt iets heel speciaals van Amsterdam. Maar hoewel ikzelf bij het heropenen van de partituur een moedeloos gevoel kreeg – ‘hoe heb ik dit toen voor elkaar gekregen?’ – raad ik iedereen aan om niet bang te zijn en om er heen te gaan. Zimmermann is lastig, maar hij is ook altijd een expressionist geweest. Een componist met emoties die de mensen aanvliegen. Een vrolijke avond, nee, dat wordt het niet. Iemand schreef ooit dat ik een specialist ben in gitzwarte stukken.”
Peter van der Lint